Joost Doversteghe. burgemeester van Bergen op Zoom, verklaart: 'dat niets hem meer verplicht om niet naar Bergen te gaan'. Wat de burgemeester niet verhinderde een verbond met enige burgers aan te gaan, en toen, tezelfdertijd, Middelburgse schepen op de Roompot schepen aanhielden, die geladen met Franse wijn zich naar Bergen begaven, scheen dat te bewijzen dat, wat hen betrof, de concurrentiestrijd nog niet dood was! Vanaf die tijd echter kan men zeggen, dat de relaties tussen beide steden niet alleen hartelijk, maar op handelsgebied nog beter werden. Ik wil als bewijs alleen aanvoeren de hevigheid waarmee, in 1550. de burgemeesters, wethouders en raden van de stad Rochelle, zich bij hun Zeeuwse collega's beklaagden over de 'belasting van 5 solzen die het Zijne Majesteit de Keizer behaagd had te leggen op de wijnen van de stad Middelburg' en van het nadeel, dat daaruit voortvloeide voor beide steden (Inv. 2067). Toch. niettegenstaande de belastingen, niettegenstaande de verschillen van mening met de vorsten, niettegenstaande de oorlogsdreigingen en de gewelddadigheden, die een onafwend baar gevolg zijn van de onenigheden tussen de monarchen werden de banden dagelijks nauwer, de verbintenissen intiemer, en het vertrouwen groter. En het was niet alleen zo met de Bretons. Een ordonnantie van 1558 noemt de ruwe bijnamen die toen in Middelburg zeer in de mode waren, zoals: 'Anseroiche (ongetwijfeld uit Auxerre), Orleanche. Petauwe (die uit Poitou), Paillette, Cognacshe, Anjousche. enz.'. De gevolgen van de bindingen, die iedere dag zich vergrootten, bleven niet uit. De handel tussen de beide volkeren groeide dermate en het aantal zaken dat zij deden nam in zo hoge mate toe, dat de welvaart buitengewoon groot werd. De Franse kolonie van Middelburg werd niet alleen zeer groot, ze werd ook zeer rijken ik wil er aan toevoegen, dat zij zeer goedertieren was, zeer liefdadig, zich inspande om onaange naamheden te voorkomen en om gebrek te lenigen. Van deze goedheid, van deze welwillend heid is een proeve voor ons bewaard gebleven, weliswaar oud, omdat zij al van 1580 dateert, maar met een zo grote fijngevoeligheid opgesteld, zo'n grote hoffelijkheid invorm en een zo grote educatie ademend, dat ik de wens om haar bijna in extenso te citeren niet kan weerstaan. Het is de inwijdingsbrief die onze landgenoten in die tijd de eufemistische naam gaven, niettegenstaande zijn afschuwelijke l.atijnse naam 'liber bonae voluntatis' van. 'het boek met de rekeningen van de Abdij van Goeden Wille' (zie Register ten Tade, 18 april 1566, Invent. No. 2871). Ziehier van welke bedenkingen de stichters van deze gemeenschap van 'abt en monniken van Goeden Wille' hun request aan de Magistratuur lieten voorafgaan, hoewel ze precies aangeven wat het doel en de omvang van deze liefdadige instelling zal zijn: 'Daar onze Almachtige en Goedertierende God ons allen opdraagt de armen onder ons te ondersteunen ten einde hun armoede, tegenslagen en ellende te boven te komen, hebben de kooplieden en hun aanverwanten, behorende tot de Franse nationaliteit, gedurende de laatste tijd een zeer lovenswaardige en zelfs zeer Christelijke gewoonte aangenomen om de ellende van genoemde armen te verlichten. Reeds gedurende enige jaren wordt deze gewoonte zowel in de stad Middelburg als in de stad Antwerpen trouw gevolgd. De overdadige uitgaven, die worden gedaan ten bate van feestelijkheden, die elk Frans onderdaan geeft bij zijn vestiging in bedoelde steden, zijn bij onderlinge overeenkomst veranderd in werken van liefdadigheid; in dier voege, dat in plaats dat deze uitgaven henzelf ten goede komen, de nieuw-aangekomen Fransen een zekere som storten in de aalmoezenkas. Er is vastgesteld, dat deze som in overeenstemming zal zijn met hun stand en met hun wereldlijk bezit volgens Franse opvattingen, en dat deze som zal worden verdeeld onder de armen van hun natie, die in genoemde steden getroffen werden door tegenslagen van zee of aarde, opdat zij zonder te hoeven bedelen terug zullen kunnen keren naar hun geboorteplaatsen. Deze aalmoezenkas bevat in de laatste orde gaven aan God, die door eerdergenoemde kooplieden worden gegeven, als zijnde inkomsten verkregen door verkoop van hunne goederen, alsook boetegelden, die aan hen werden opgelegd die in tegenstelling handelen met de verordeningen en bepalingen, die zijn opgesteld om tezamen in vrede, rust en 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 15