GIST EN ZOUT door G. de Ru Nadat in november 1944 de oorlogswals over Walcheren heen gerold was, bleef na een korte overwinningsroes het eiland grauw en troosteloos achter in de sombere herfstdagen die er op volgden. Van de kop van Schouwen bleef nog een geringe oorlogsdreiging uitgaan en langs de kust van Walcheren patrouilleerden nog éénmans-duikbootjes. Er bleef daardoor slechts een geringe bezetting over om de vijand te bestrijden. Op het verdronken land van Walcheren trachtte de bevolking letterlijk en figuurlijk het hoofd boven water te houden. Meer dan ooit werd het 'Luctor et Emergo' hier bewaarheid. Met taaie vasthoudendheid en vindingrijkheid hield de bevolking stand in de door de oorlog t zwaar getroffen kuststrook en in de geïsoleerde dorpskernen. Men probeerde gezamenlijk bij het ontbreken van elektriciteit, gas, leidingwater en stooksel het leven dragelijk te houden. Ook de voedselvoorziening bracht problemen met zich mee. Noodslachtingen konden voorshands nog wel verricht worden en door de aanvoer van graan op vlotten uit het overstroomde gebied was met draaiende molens de meelvoorraad voor maanden gewaar borgd. Zelfs een bevoorradingsschip van de geallieerden, dat getorpedeerd was, zorgde er voor, dat heel wat baaltjes bloem aanspoelden en geborgen konden worden. Een urgent probleem verrees: gist en zout gingen ontbreken. Het z.g. zuurdeeg gaf wel enig respijt, maar zout ging vooral tot een onmisbaar ingrediënt behoren. Zo kon het gebeuren, dat een Domburgse bakker bij mensen van de plaatselijke voedselvoor ziening zijn beklag kwam doen, dat hij binnen enkele dagen zijn bakkerij zou moeten sluiten wegens gebrek aan gist en zout. Goede raad was duur en in dit geval moeilijk. M iddelburg zou kunnen helpen. Een geleende sloep van de geallieerden bood uitkomst. M et een bezetting van drie man: twee aan de riemen en êên aan het stuur zou de tocht te wagen zijn (kennis van het natuurlijk verloop van sprenken en watergangen was wel nodig). Er werd besloten de tocht op één dag heen en terug te ondernemen. 's Morgens bij het aanbreken van de dag vertrok de roeiboot vanaf het steigertje bij de molen De Sprenk richting Aagtekerke en al spoedig kwam het eerste obstakel: de duiker. Hier stond zo weinig water, dat de twee gelaarsde roeiers moesten uitstappen om de boot lichter te maken, terwijl de ongelaarsde stuurman zich op de brugleuning trachtte droog te houden. Over de stille waterplas werd de tocht voortgezet; alleen het geklots van de riemen was te horen. Langs een verlaten boerderij liep een aantal ratten over de dakgoot, op zoek naar zoet drinkwater. Binnen was er eten genoeg. De laatste bladeren van de bomen dwarrelden naar beneden, terwijl wat appels ronddreven. Voorbij Aagtekerke bleek op de hoeve 'Waterloze Werve' nog leven te bespeuren. Door de open schuurdeuren waren de koeien te zien en een eenzame figuur in de vorm van boer Louws liep rond de bedrijfsgebouwen. We wisten toen nog niet, dat, toen de voedselcommissaris de heer Wielemaker, later opdracht gaf alle vee van Walcheren te evacueren, deze Louws zou weigeren zijn eigengefokte grijs-gekleurde koeien af te staan. Enkele weken later werd hij daartoe alsnog gedwongen. De Domburgse watergang volgend verrieden enkele rookpluimpjes van achter het hout gewas, dat er ook in het dorp Grijpskerke leven was en langs de Poppendamseweg hing er naast een oude hooggelegen boerderij wasgoed te drogen. Bij het huis stonden mensen te zwaaien, blij als ze waren levende wezens te zien. De oversteek vanaf hier werd gevaarlijker dan verwacht was. Het gebied rond Hoogelande werd weinig bevaren en hier hingen de gevaarlijke draden tussen de z.g. rommel-asperges, die de daarop geplaatste granaten met elkaar verbonden. 18

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 24