WALCHEREN IN WOORD EN BEELD door F.A. Broeksma In de vorige Wetes heeft U de oproep kunnen lezen of er misschien mensen waren, die iets meer konden vertellen over de Tiendenpalen. Hierop zijn enkele reacties gekomen, waardoor een vrij compleet inzicht in deze materie kon worden verkregen. Het is mij niet gelukt voor deze Wete een artikel hierover klaar te krijgen. U houdt dit nog tegoed. Wat wel al gepubliceerd kan worden is een afschrift van een open brief uit 1900 over de Tiendenverpachting. Hierin klagen enkele landbouwers uit Melis- en Mariekerke het systeem van de tienden aan en belichten tevens enkele plaatselijke zaken. Deze brief kreeg ik van een lid van onze kring. Het origineel is in het bezit van het Zeeuws Documentatiecentrum. Anno 1989 mag deze brief als heemkunde worden beschouwd en niet als inbreuk in verre familierelaties. Misschien is het ter verduidelijking goed de definitie van tienden nog even te vermelden: Tiendrecht is een recht, rustend op een land of een huis, krachtens welke de rechthebbende aanspraak heeft op een evenredig gedeelte van zeker op dit land groeiende producten of op dat land of in dat huis geboren wordende of voor langere tijd vertoevende beesten'. (J. Kosters 'Het oude tiendrecht') De rechthebbende hoefde dus niet noodzakelijkerwijs de eigenaar van het desbetreffende onroerend goed te zijn. O.a. vanwege de vele protesten tegen deze misstand werd in 1907 middels de Tiendwet het tiendrecht afgeschaft. DE TIENDENVERPACHTING in 1900 MELIS- en MARIEKERKE L.S. Toen wij in de vorige eeuw nog ter School gingen, vertelde ons de meester dat de 19e eeuw de verlichte eeuw heette; een spotvogel voegde er aan toe, dat, ja, de 19e eeuw verlicht was, maar dat het de duivel was. die tot verlichting de brandende kaars vasthield. Een oude landbouwer, geen 'boertje', maar een ontwikkeld man.zeide dat men niet mocht schrijven de verlicfoe, maar de verligte eeuw, want dat deze eeuw, evenals de vorige eeuwen, de nijvere landbouwers verligt van een gedeelte van de produkten, die hij met eigen handen en in het zweet zijns aanschijns gecultiveerd heeft, en dat die verligting geschiedt ten behoeve van rijke lieden, die niets uitvoeren, of ten behoeve van den een of anderen vorst, en dat de landbouwer voor die hem aangebrachte verligting geen betaling ontvangt. Landbouwers, die alzoo verligt worden, noemt men tiendplichtigen, menschen, die verplicht worden een gedeelte van hunne in 't zweet huns aanschijns gecultiveerde produkten aan anderen af te staan, zonder betaling er voor te erlangen. En dan beweert men bij kris en bij kras dat de slavernij afgeschaft is! Ach, wij landbouwers in Nederland staan nog op gelijke lijn met de Javaantjes in onze koloniën: ook wij moeten ons nog aan verplichte heerendiensten onderwerpen, werken voor anderen zonder er betaling voor te erlangen. Wij moeten 21

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1989 | | pagina 27