geboren wordende of voor langere of kortere tijd vertoevende beesten' (Uit J. Kosters 'Het oude tiendrecht'). Het zal U duidelijk zijn dat hier, waar dat maar enigszins mogelijk was, de hand mee werd gelicht zodat een groot aantal sterke verhalen over dit onder werp aan vorige generaties bekend moet zijn geweest. Vergelijk b.v. de stropersverhalen die wij een aantal jaren geleden in de Wete publiceerden. We moeten ons helaas beperken tot de geschreven historie die wat minder smeuïg, maar net zo boeiend kan zijn. Het tiendrecht voert terug tot aan het offer van Abra ham die na een overwinning tienden van zijn buit schonk aan de hoge priester Melchisedek (Genesis XVI vers 20). Voor de eerste christenen gold echter het tiend - plichtig zijn nog niet. Aanvankelijk n.l. was de offer bereidheid groot genoeg om in de geringe behoefte van jonge kerk te voorzien. Allengs waren de vrijwil lige gaven niet meer voldoende en de kerkvaders begonnen uit te zien naar vaste financieringsmiddelen voor hun expansiepolitiek. Hierbij viel het oog op tiendenbelasting. We zien dan ook dat in 764 Pepin van Herstal (vader van Karei de Grote) een decreet uitvaardigde dat voortaan ieder een tiendenbelasting verschuldigd was aan de kerk. Vanaf dit moment kon de kerkelijke inkomstenbelas ting de sterke arm van de overheid inroepen. En wat belanrijker was, wie niet van het lidmaatschap van de kerk en de hemel uitgesloten wilde worden, diende kerkelijke belasting te betalen. Binnen West-Europa werd een uitzondering gemaakt voor onze streken, waar deze belastingvorm geleidelijk werd ingevoerd, omdat men het toen nog prille christendom eerst dieper wilde laten wortelen (denk aan Bonifacius 754 bij Dokkum vermoord). We zien dan ook dat pas rond 800 na Chr. de kerk hier het tiendrecht kreeg. Maar vanaf het moment dat men het bezat, raakte de kerk dit heel geleidelijk weer kwijt. Met name de eigen kerken van leken, zoals ambachts heren, werden de moederkerk noodlottig. De leken werden aanvankelijk aangespoord zelf kerken te stichten en te bezitten in hun gebied omdat daarom heen nederzettingen ontstonden waaruit de woeste gronden voor de landbouw ontgonnen konden wor den. Maar naast een beloning, zoals een plaats in het hiernamaals, wensten de heren ook aardse beloning in de vorm van het tiendrecht. Na verloop van tijd werden tiendrecht en kerk gescheiden en werd dit recht verhandeld, verkocht of in leen uitgegeven. Op den duur verdween het kerkelijke tiendrecht of ont trokken vele tiendplichtigen zich hier gewoon aan, zodat niet alle gronden meer tiendplichtig waren. Uit de definitie blijkt verder dat tienden werden gehe ven over gewas en vee en zo ontstond onderscheid in vruchttienden en veetienden. In Holland en Zeeland was een systeem van bloktien- den ontstaan. Het totale oppervlak van de heerlijk heid was zo in blokken verdeeld. Vooral in Zeeland was veel grond tiendplichtig. En hoewel deze vorm van belasting algemeen verspreid was, verschilde de wijze van inning geheel volgens plaatselijk gebruik. Niet alleen per plaats waren er verschillen, maar ook per gewest. Zo waren de meest opvallende verschillen b.v. ontstaan door de veel latere indijking van jonge polders waar soms heel aparte afspraken konden gelden. Algemeen gangbaar was echter dat als de gewassen rijp waren, ze op schoven werden gezet of in zakken gedaan, waarna de desbetreffende landbouwer 'ene wete' deed bij de heffer om te komen 'vertienden'. Deze, of diens plaatsvervanger, ging de schoven langs vanaf een door hem gekozen punt en behoorde daar na telkens de tiende als de zijne aan te wijzen. Verder moest hij telkens een eenmaal begonnen rij voort zetten voor hij aan een andere mocht beginnen. Hierbij was het overal regel, dat de heffer de vruchten zelf kwam halen in de toestand waarin ze op het land stonden. Dat hierbij veel slimmigheden over en weer zijn voorgekomen, laat zich raden. Ook kon het voorkomen dat deze slimmigheden ontaardden in diefstal en afzetterij. Denk hierbij aan de open brief, gepubliceerd in de vorige Wete. Maar al deze anecdotes zijn historie geworden. Er is weinig of niets meer bekend, omdat ze nooit zijn opgeschreven. Door de eeuwen heen hebben juristen zich met deze materie beziggehouden en er hun geleerde hoofden over gebogen. Alleen al de vraag of de tiendrechten 19

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1990 | | pagina 19