de joden niets bijzonders. Had Hitier hen vergeten? Nee, helemaal niet. In dedecember 1940 kwamen de eerste racistische maatregelen. Joodse gemeenteraadsleden werden uit hun functie gezet. Niet-joden mochten voortaan niet meer werken voor joden. En wie als niet-jood een joodse dokter of tandarts had, moest een andere zoeken. Het duurde niet lang of er volgde meer: joden mochten niet op het strand komen en ook de toegang tot café's werd hun ontzegd. Prettig was dat alles niet, maar och - het leven ging voorlopig tamelijk gewoon door. Erger werd het toen de joodse kinderen naar aparte scholen moesten. Joodse onderwijzers en leraren waren al ontslagen en die mochten nu alleen op joodse scholen lesgeven. In 1941 werden alle joodse winkels en bedrijven ge-ariseerd, dat wil zeggen: door ariërs overge nomen. In beslag genomen, kun je beter zeggen, of: ingepikt. Want over betaling maakte men zich niet druk. De discriminerende maatregelen volgden elkaar nu snel op en ze werden steeds erger. De joden werden in het nauw gedreven, op het laatst mochten ze haast niets meer. Je kunt je afvragen waarom de mensen niet in verzet kwamen tegen al die vreselijke bepalingen. Waarom maakten ze geen spandoeken en gingen ze niet protesteren in Den Haag? In die tijd was dat onmogelijk. Wie verzet pleegde of een grote mond had, kreeg de kogel. Mensen die toch tegen al die Duitse regels in wilden gaan, deden dat in het geheim: ondergronds verzet. In 1942 kwam er een nieuwe verordening: j oden moesten een zogenaamde jodenster, voor iedereen goed zichtbaar, op hun kleren dragen. Er werden strenge straffen in het vooruitzicht gesteld voor wie zich hieraan niet zou houden. Het waren gele sterren met zes punten, in het middeen stond met zwarte letters jood. Iedere jood moest er vier kopen. Ze werden op jassen, truien en jurken genaaid. Er waren joden die zeiden, dat ze er trots op waren; het was een onderscheiding, zeiden ze, net zoiets als een medaille of een lintje. Maar velen durfden nu ze door die ster direct als jood herkenbaar warende straat niet meer op. Ze waren bang dat ze opgepakt zouden worden, ze voelden zich opgejaagd en erg onveilig. En dat waren ze ook. In maart 1942 kregen alle joden in Zeeland bericht dat ze op dinsdag 24 maart naar Amsterdam moesten vertrekken. Ze moch ten aan bagage meenemen wat ze konden dragen. In Amsterdam zouden ze zelf voor onderdak moeten zorgen (bij joodse familie of kennissen) en wie dat niet kon, zou 'geholpen' worden. Ze werden dan bij wildvreemde mensen in de jodenwijk ingekwartierd. Stel je nu eens voor, dat jou zo iets zou overkomen. Plotseling moet je je huis uit, waar je naar toe gaat en wat er met je gaat gebeuren weet je niet. Je mag alleen het hoognodige meenemen. Nee, niet je postzegelverzameling en zeker niet je poes of je hond. Misschien willen de buren daar wel voor zorgen. Enje boeken, je rolschaatsen, je voetbalschoenen? Nee, je kunt beter wat extra kleren in je koffer stoppen en etenswaren. En een warme deken heb je toch zeker ook nodig. Wat zal het moeilijk geweest zijn om die koffers, tassen en rugzakken in te pakken. Het meeste moest je immers achterlaten? Wat zullen die mensen zich moe en verdrietig en vooral bang hebben gevoeld, toen ze op die dinsdag in maart 's morgens vroeg klaar zaten. Ze moesten wachten op de* politie. Die kwam om te controleren of alles in orde was en om het huis achter hen te sluiten. Een speciale trein zou om half tien vertrekken. Bepakt en bezakt gingen ze de straat op. Te voet naar het station: oude en jonge mensen, arme en rijke, vaders en moeders met hun kinderen, maar ook mensen alleen. Het waren geen boeven, geen misdadigers, ze hadden niets op hun geweten. Ze werden verdreven alleen omdat 8

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1990 | | pagina 10