HENK
ze van joodse afkomst waren.
In Middelburg stonden, in de Stationsstraat,
honderden mensen te wachten: vrienden, buren,
collega's, scholieren - ze wilden hun joodse
stadgenoten groeten en laten weten dat ze het
verschrikkelijk vonden wat er gebeurde. Ze
waren van plan om mee te gaan, het perron op.
In die tijd moest je daarvoor een perronkaartje
hebben. Maar de stationschef had opdracht
gekregen om voor de trein van half tien geen
perronkaartje te verkopen. Toen kochten de
mensen een kaartje naar Arnemuiden of naar
Vlissingen en zo konden ze toch mee naar de
trein. Misschien heeft het de vertrekkende joden
wel goed gedaan, dat zoveel vrienden en vrien
dinnen op deze manier afscheid namen.
Wat er verder met hen is gebeurd, hoeft eigenlijk
niet meer te worden verteld. Dat weet je wel.
Het is zo afgrijselijk, datje er eigenlijk niet goed
over kunt praten.
Na een verblijf van een paar maanden in
Amsterdam moesten ze naar Westerbork, een
doorgangskamp in Drenthe. En vandaar werden
ze op transport gesteld naar Duitsland en
Polen, waar ze in concentratiekampen terecht
kwamen. De meesten kwamen daar om.
Van de 250 joden die er voor de oorlog in
Zeeland woonden, hebben er vermoedelijk
vijfentwintig de oorlog overleefd. Op de joodse
begraafplaats in Middelburg staat een gedenkteken
voor de joden van Zeeland: 'kinderen van ons
volk, die in de jaren 1940-1945 door de vijand
meedogenloos weggerukt en omgebracht wer
den, omdat zij waren van joodse stam'.
In Middelburg woont een man die op zijn trui
altijd een zilveren ketting draagt met een davidster
eraan. Hij doet dit omdat hij er trots op is jood
te zijn. Hij wil dat iedereen het ziet. In 1942 hij
was toen tien jaardroeg hij voor het eerst zo'n
ster, niet van zilver maar van geel katoen, met in
het midden het woord jood erop.
Zijn moeder had die sterren voor haar drie
zoons en haar dochtertje op de kleren genaaid,
op last van de Duitsers. 'Ik vond het wel mooi',
vertelt Henk nu, 'mijn moeder deed net of het
een versiering was, ze maakte er tegenover ons
geen drama van'. De vier kinderen zou je half-
joden kunnen noemen, want alleen hun moeder
was joods, hun vader niet. Maar de joden zelf
zien dat anders. Ze gebruiken de term 'half-
jood' niet. Als je vader een jood is en je moeder
niet, ben je geen jood. In het andere geval je
moeder is joods, maar je vader nietben je wel
een jood.
De Duitsers namen deze zienswijze min of meer
over. Bij Henk thuis moesten moeder en de
kinderen een ster dragen, vader niet.
In 1940 woonde het gezin Cosijn in het centrum
van Middelburg. Ze hadden een winkel aan de
Lange Delft. Je kon er ijzerwaren en gereed
schappen kopen. Toen het bombardement dreig
de, trokken ook zij weg. Met paard en wagen
reden ze naar Serooskerke, waar ze tijdelijk
onderdak hadden. Toen, na een dag of tien, het
gevaar geweken was en ze in de voor een groot
gedeelte verwoeste stad terugkeerden, was er
van hun huis en de winkel niets meer over dan
een hoop stenen en as.
'Mijn vader ging spitten en graven tussen de
ruïnes', vertelt Henk, 'en met wat hij op deze
manier bij elkaar scharrelde, begon hij opnieuw
een handeltje'.
De meeste mensen waren teruggekomen. En na
enige tijd, toen iedereen weer een plekje gevon
den had en het ergste puin geruimd was, begon
het gewone leven weer. Nou, erg gewóón was
het niet, want de Duitsers waren de baas
geworden en de mensen moesten doen wat zij
zeiden. Henk en zijn broers en zusje gingen naar
school. Van de dreigende toestand voor de
joden begrepen zij niet zoveel. Hun ouders
praatten er met hen niet over, ze vonden hun
kinderen daar nog te jong voor.
Net als alle andere joden uit Zeeland moesten
moeder en de vier kinderen op 24 maart 1942
hun huis verlaten om naar Amsterdam te
vertrekken. Vader zei:'Jullie gaan op reis met je
moeder'. En de kinderen vonden dat wel leuk,
ze zagen het als een soort avontuur. Vader bleef
in Middelburg, in zijn winkeltje. Eén keer in de
maand kwam hij een paar dagen naar zijn gezin
9