verzamelde kunstwerken, het is er als het ware gebalsemd. Men heeft deze verzameling van mooie dingen dan ook met de wat overdadige naam museum gegeven, men noemt haar 'de oudheidskamer'. De eerste kamer is vol portretten. Men ziet er de oude gilden van de Cuypers en de Wijnheeren, waarvan ik U in een vorig hoofdstuk sprak; ze zijn buitengewoon goed weergegeven op grote doeken, fors geschilderd en van goede kwaliteit. Bekijk die ernstige gezichten eens, deze plechtige uitdrukking, deze geheel in 't zwart geklede personen, ernstig en serieus met hun grote witte kragen, ze zien er voornaam uit en hebben een zekere houding. Ik overdrijf niet, als ik zeg, dat men zich niet in gezelschap van een kooplieden- gilde zou denken, men verbeeldt zich eerder in gezelschap te zijn van een vergadering van koninklijke raadslieden, die zich opmaken over de toekomst van een groot rijk te beslissen. Tegenover de imposante 'Privilegehouders van de Stapel' hangen de portretten van de Evertsen, de grote admiralen van Zeeland, de zeehelden van Middelburg. Het zijn de gebroeders Cornelis en Jan Evertsen, beide kinderen van de streek, 'ambo nati ex Zelandica familia mari devota', geboren uit een Zeeuwse familie, die verknocht was aan de zee, zoals een oude inscriptie zegt. Zij moesten de suprématie van hun geboorte land hoog houden, en om haar ereschuld in te lossen, richtte Middelburg na hun dood een prachtig gedenkteken voor hun op, dat eerst in de oude Noordmonster St. Pieterskerk stond, maar nadat dit oude heiligdom in 1834 afgebro ken was, naar de Abdijkerk werd overgebracht. Heden ten dage zien we nog de ketenen, die hun werden uitgereikt, de gouden medailles, die te hunner ere geslagen werden, hun spreektrom petten en duizend andere souvenirs, verzameld door hun laatste afstammelingen. Maar voor we deze zaal verlaten, die vol is van hun roem, wagen we ook een blik aan hun beroemde nazaat, de zoon van Cornelis Evertsen, die, eveneens vice-admiraal, de bijnaam kreeg van 'Keesje de Duivel'. De galerij waar we nu komen is vol bijzondere en interessante documenten, overblijfselen van het oude Middelburg, zorgzaam bewaard, mo dellen van monumenten, waaronder dat van de Lange Jan, en houten beelden met hoge artistie ke waarde. Eindelijk komen we in het heilige der heiligen, in het gemeente heiligdom, waar in mooie vitrines de gildeboeken zijn tentoongesteld, de draagpenningen der rechters, de stadssleutels, en het beroemde sonnet van het Gilde der Kuypers. Verder zijn er de bekers van edele metalen, die allemaal een plaatselijke betekenis hebben, een historische waarde, en tegelijkertijd een goede vorm. Er zijn meubelen, zetels en tafeltjes, grote tafels en deuren, en onder de laatsten een driedelig Renaissance portaal, voor zien van kasten, die geheel bedekt zijn met ongewoon mooi beeldhouwwerk, en dat stamt uit de overgangstijd, die de Renaissance vooraf ging, een tijd, die zo rijk was aan ornamenten, zo overdadig aan motieven, en toch zo harmo nieus in decor. Maar wanneer we al deze kostbare schatten zouden moeten noemen, van zoveel verscheiden aard, kwamen we nooit klaar. Ik zou u dan ook willen verwijzen naar de excellente catalogus, die is opgemaakt door de Stoppelaar, en die alle beschrijvingen bevat, die men maar nodig kan hebben. Naast dit heiligdom, deze schatkamer, bevindt zich een andere kamer, bij het publiek onbe kend, die naar ik hoopspoedig te bezich tigen zal zijn. Vroeger diende zij tot lokaal voor de wezenkamer, en in 't begin van de 16e eeuw versierde men haar met oude betimmeringen, die haar een voornaam aanzien gaven. Thans bewaart men er de archieven en achter de bundels papieren vol oude titels is de betimme ring niet meer te zien. (Deze archieven zijn bewonderenswaardig goed bewaard. Zij zijn geïnventariseerd en gecatalogiseerd met een onberispelijke zorg en inzicht door M.J.H. de Stoppelaar, stadsarchivaris. Deze inventarislijst is gepubliceerd en ik heb er vaak naar verwezen. Het is een bijna onuitputtelijke bron van bizon- dere en interessante documenten, en ik kan het lezen ervan aanraden aan allen, die door deze droge, door het oud-Nederlands zelfs moeilijke, lectuur niet ontmoedigd worden.) Jezus jaagde de wisselaars uit den Tempel en de Stoppelaar hoopt de slagers uit de Vleeshal te kunnen verwijderen, en daar de archieven te kunnen opbergen, en na de weeskamer haar vroegere luister te hebben hergeven, er opnieuw een museumzaal van te maken. Dat is een uitstekend idee, dat men alleen maar kan toe juichen. De oude Vleeshal, waarvan men zich nu meester wil maken, is echter thans geenszins in slechte handen. Deze langwerpige zaal, voor driekwart overwelfd, met boogvormige raam- 20

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1990 | | pagina 22