EEN VEERSE VOLKSSAGE
koddebeier op diens 25-jarig ambtsjubileum
dwong zijn eerste bekeuring te geven. Van Loon
gebruikte die dag de muur van de grote kerk als
publiek toilet. Spreker van deze avond opperde
het idee, als Kring iets ter nagedachtenis aan
deze veelzijdige Veerse geus te doen, hetgeen
onze altijd aktieve voorzitter meteen tot speur
werk aanzette.
Het resultaat hiervan houdt U nog te goed.
Ik ben de geest van Mrs. O'connor Percy.
Eens woond' ik hier als een schotse koopmansvrouw.
Nu huis ik in een spleet- door iedereen vergeten-
in de kelder van dit eeuwenoud gebouw.
's Nachts, waar ik rond door Veere's stille straten.
De stad, die eens zo machtig was en rijk.
Dan kan ik weer in gedachten toeven
Aan d'overkant, daar boven op de dijk.
Wanneer de maan met helderwitte stralen
De aarde zet in zilverachtig licht,
Dan denk ik aan mijn daad, die ik U zal verhalen.
Maar denk eraan: geheim dus: monden dicht!
Eens op een nacht, in vijftienhonderdtachtig, toen stond ik ook daarginder op de dijk.
Ter Veer was rijk en door die rijkdom machtig,
Maar geld was (net als nu) het vuile aardse slijk.
De kooplui zaten vol met boze, snode plannen.
Zij waren slecht, vol afgunst haat en nijd.
Zij gunden niet elkander winst en voorspoed.
Zij waren slecht, getuige wel dit feit:
Een nieuwe kerk, voor deze 'vrome' lieden,
moest ingewijd met heel veel praal en pracht
De kooplui werd gevraagd hun steentje bij te dragen
Van elk van hen werd één fles wijn verwacht.
Die fles moest uitgestort, met al die and're flessen
In zo'n groot vat, aan d'achterzij der kerk.
Die wijn moest dienen om de nieuwe kerk te wijden.
Ik zag die offerand', gezeten op een zerk.
Mijn man bracht ook zijn deel -met ingetogen vroomheid-
Hij knikte minzaam naar de burgers in de straat.
En schijnbaar eensgezind -naast al die and're kooplui-
Ik voelde het dacht hij aan eigen baat
De dag der wijding, het plechtig uur kwam nader.
De burgerij stond met het hoofd ontbloot.
En weldra zou de klare wijnstroom vloeien.
De schare zong: 'Oh Heer, wat zijt Gij groot!'
3