HET TURBULENTE LEVEN VAN JACOB VAN DOMBURG Het geslacht Van Domburg dateert reeds uit de 13e eeuw. Het was een aanzienlijk geslacht, waarvan men leden aantrof onder burgemees ters, baljuwen, secretarissen en invloedrijke geestelijken. Het aanzien van de familie Van Domburg blijkt ook uit hun verwantschap met geslachten als Borssele, Van Brigdamme, Van Wiskerke, Ruichrock van de Werve, Schenck van Nydeggen en Van Schen-gen. De meest bekende man uit het geslacht Van Domburg, hoewel niet vanwege zijn edele daden, is wel Jacob van Domburg. Deze Jacob (zijn geboortedatum is onbekend, maar hij zal vermoedelijk in de laatste helft van de 15e eeuw geboren zijn) bezat vele goederen en heerlijkheden. Hij was heer van Aagtekerke en St. Janskerke en had een aandeel in verschil lende andere ambachten op Walcheren. Hij bezat te Middelburg een vorstelijke woning aan de Grote Markt. Het huis was voorzien van torens, stenen borstweringen en schietgaten. Tussen 1513 en 1516 liet Van Domburg zijn woning uitbreiden met een poort met een zij kamer erop. Tevens werd hem van stadswege vergund de trap van zijn huis naar de straat twee voet over de goot te mogen uitbouwen1. Jacob van Domburg kwam regelmatig in op spraak vanwege overtredingen, misdrijven, ruzies en andere zaken, die meestal zo hoog opliepen dat het vaak kwam tot een proces. Uit aanteke ningen in de 'Inventaris van het oud-archief van de stad Middelburg 1217-1581' door J.H. de Stoppelaar en in 'De stadsrekeningen van Mid delburg', 4 delen over de periode 1365-1599, door H.M. Kesteloo, kunnen we een deel van zijn nogal onstuimige leven reconstrueren. Jacob van Domburg werd vanwege 'zijne mis daad'2, vermoedelijk de druppel die de emmer had doen overlopen, in 1500 uit Middelburg verbannen. Hij mocht niet terugkeren alvorens hij de stad 10.000 stenen had geleverd ten behoeve van de stadsmuur. Maar met 15 ponden Vlaams kocht Van Domburg zijn steenboete af en reeds in 1501 had hij zich in de Middelburgse schepenbank op het kussen weten te werken. Jacob van Domburg was schepen van Middel burg van 1501-1503. Enkele jaren later meende hij op derde paasdag in de Westmonsterkerk 'zekere groote impor tune woorden van injurie'3 te moeten uiten aan het adres van burgemeester Lieven Hugensz. van Hoogelande (burgemeester van Middel burg 1500-1508, 1514-1516). Diens zoon, Eew- out Lievensz. van Hoogelande, en zijn drie neven, lieten zich dat hun vader en oom niet zomaar zeggen en brachten daarop Jacob van Domburg 'wonden, smarten, feiten en mis daden'4 toe. Hoewel beide partijen onder dwang van het stadsbestuur vrede moest sluiten, was de zaak daarmee nog niet afgedaan. Jacob van Domburg, schijnbaar een haatdragend man, spande in 1511 een proces aan tegen de voor malige burgemeester. Van Domburg legde Lieven Hugensz. het vuur zo na aan de schenen dat deze zelfs bij de Magistraat van Middelburg te rade ging 'hoe verder te handelen in het proces, dat heer Jacob van Domburg scherpelijk vervolgt tegen hem, als zijnde toen der tijd oudste burgemees ter geweest'5. De zaak sleepte zich geruime tijd voort tot beide partijen in 1513 besloten hun oude geschillen te onderwerpen aan de arbit rage van het hof van Bourondië. Van de uit spraak, die na zes maanden gedaan zou worden, vernemen wij niets meer in de inventaris van het Middelburgse stadsarchief, noch in de stadsreke ningen. In datzelfde jaar werd Jacob van Domburg, hij was toen reeds Jeruzalem-ridder (ridder in de orde van St. Jan, oorspronkelijk kruisridders), tot burgemeester van Middelburg gekozen. Al snel wist hij gedaan te krijgen dat hij, zijnde burgemeester en tevens ridder, de wet zou voor zitten en dat voortaan alléén diegenen die ridder waren de wet zouden mogen voorzitten. Van Domburg bekleedde de functie van burgemees ter van 1513-1516. Bij de inhuldiging van Karei V te Middelburg op 14 mei 1515 werd Jacob van Domburg tot ridder geslagen. Eerst na zijn regeringsperiode kwamen de tal rijke misdrijven waaraan Van Domburg zich schuldig had gemaakt aan het licht. In 1517 werden 'die van de oude wet met Jacob van Domburg als burgemeester aan hun hoofd' met betrekking tot de stadsfinanciën beschuldigd van 'kwade trouw en oneerlijke administratie'6. Op bevel van de koning werd daarop een onderzoek ingesteld 'naar de vele en diverse 23

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1991 | | pagina 25