DE MOLEN VAN ZANDDIJK (VEERE) Dan zal ik maar beginnen, zei Holle. Toen volgde er een afstraffing, die pas ophield nadat de dief om genade gesmeekt had. Gnui vend sprak de burgemeester, de straf is voltrok ken. Hij wees op de gestolen musterds en zei, die neem je mee als pleister op de wonde. Mocht je nog meer musterds nodig hebben, dan kun je die bij mij bekomen. Tenminste, als je het netjes aan mijn voordeur vraagt. De arme arbeider, die verging van de pijn, was zelfs niet in staat één musterd te dragen, laat staan de zeven, die hij van plan was te stelen. Holle zag het. Laat liggen, beval hij. Daarna droeg hij ze zelf tot buiten zijn poort. Grinnekend zei hij: 'Zie zo, zie ze nu maar thuis te krijgen. Roep desnoods de hulp in van je vrouw. Slaap lekker en droom zacht. En als ik je nog een goede raad mag geven, ga vannacht niet op die musterds slapen. Ik vrees dat je rug dat niet kan hebben'. Of de arme man de musterds mee naar huis heeft genomen, vertelt de schrijver niet. Wel wordt vermeld, dat na deze gebeurtenis de mus- terdstapel van Paulus Holle minder snel slonk. Vanaf die tijd had de bevolking van Oostkapelle en omstreken er een gezegde bij. ,,'Ie gaet z'n eige rechter weze den dien. Net as Pau 'Olie indertied". Hoewel deze uitdrukking sinds lange tijd niet meer gehoord wordt, is Oostkapelle de naam van Paulus Holle niet vergeten. Naar hem is in Oostkapelle een straat genoemd. Musterdstapel: stapel takkenbossen. Een musterd bestond uit een aantal bij elkaar gebonden takken. Behalve voor het stoken van de haard werden ze ook gebruikt bij het broodbakken thuis of in de bakkerij. Geraadpleegde bronnen: H.M. Kesteloo, 'Oostkapelle in woord en beeld', Middelburg, 1909. A.J. de Broekert, 'Oostkapelle in oude ansich ten', Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1974. F. van den Driest Volgens de oude kroniekschrijvers hebben de eerste bewoners van Zanddijk zich hier rond het jaar 950 gevestigd aan een dijk van zand, die bescherming moest bieden tegen de zee. In de archieven is over deze periode niets meer terug te vinden. De naam Zanddijk ('Sandik') komt het eerst voor in een oorkonde uit 1153 (Kruisheer nr. 134). Blijkens deze oorkonde was de grote kerk van Zanddijk toen reeds gebouwd. Na verloop van tijd vestigden zich vissers aan de monding van de kreek die van Zanddijk naar het Veerse gat liep en er een natuurlijke haven vormde. Uit dit zgn. 'vissershieken' zou later de plaats Veere ontstaan. Dit snel tot een vestingstadje uitgroeiende plaatsje werd in 1347 als zelfstan dige parochie van Zanddijk afgescheiden. Later zou het weer een geheel worden nadat in 1439 Zanddijk-binnen en in 1574 Zanddijk-buiten onder het rechtsgebied van Veere werden ge bracht. Als in 1282 Wolferd van Borssele en zijn vrouw Sybille hun grondgebied teruggeven aan Beatrix, de vrouw van Floris V om dit alles als onsterfelijk leen terug te ontvangen, is er uitslui tend sprake van de watermolen te Veere. Ook bij de belening van dit gebied in 1350 wordt er met geen woord gerept over een molen in Zanddijk. De door mij gevonden oudste ver melding van een molen dateert uit 1433 als we in een rekening uit het Heerlijkheidsarchief (Gem. archief Veere, inv. nr. 146) lezen: 'item Cornelis Gillisz huurde die mole in sandyc om CXXXVIJ Filipsche Scilde facit XXJ lb XVIII s III gr'. Naar alle waarschijnlijkheid zal de molen ge staan hebben op de plaats waar ook de latere molens van Zanddijk gestaan hebben, nl. op de molenberg die gelegen was ongeveer daar waar nu het huis staat met als adres: Polredijk 6. Uit de archieven blijkt, dat de eigenaren van deze molen het recht van dwangmalerij hadden, d. w.z. dat alle parochianen van zowel Zanddijk- binnen als Zanddijk-buiten hun koren op deze molen moesten laten malen. Volgens Ermerins werd er een uitzondering gemaakt voor de inwoners van het even buiten Veere gelegen gasthuis: zij waren van bamisse (1 oktober) tot mei vrij waar ze ter molen gingen. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1991 | | pagina 15