De methode van het uit de hand beslaan werd
uit Engeland overgenomen en in 1887 al in het
Nederlandse leger ingevoerd. Later werd deze
wijze van beslaan ook door de burgersmeden
toegepast en omdat hij op alle cursussen onder
wezen wordt, zijn alle smeden ermee vertrouwd
geraakt.
De auteurs van Hoefkunde/ hoefbeslag zijn van
oordeel, dat beide methoden met en zonder
hoefstalvoor- en nadelen hebben.
Aan een complete travalje, zoals de onze, vindt
men allerlei hulpmiddelen voor de smid. Deze
worden, alweer volgens Hoefkunde/ hoefbeslag,
als volgt gebruikt:
Zodra het paard in de hoefstal geplaatst is,
wordt het opgesloten door een stang, voor en
achter, om te voorkomen dat het uit de hoefstal
loopt. Daarna brengt de smid een met leer
beklede schoft- en broekketting aan en vaak
ook een broek. Een aan het uiteinde met leer
bekleed hoeftouw, dat aan het andere uiteinde
een lus vormt, wordt om de koot gedaan en
daarmee trekt men de benen op. Het voorbeen
wordt terzijde vastgezet en het achterbeen naar
achteren. Steeds maakt de smid de benen
zodanig vast, dat hij ze onmiddellijk weer los
kan maken.
Fleur Bourgonje, dochter en kleindochter van
een hoefsmid, schreef in de NRC over de angst
die ze heeft leren kennen wanneer haar vader
een paard moest beslaan, dat wild tekeer ging.
Soms was het een echte machtsstrijd met het
onwillige, angstige paard en probeerde haar
vader zwetend en wel het tegenstribbelende
paardebeen op de beslagbok te leggen en soms
moest hij vliegensvlug achteruit springen om
een trap van het paard te ontwijken.
Een paard, dat te onhandelbaar was om uit de
hand te beslaan, moest met een zoet lijntje de
hoefstal ingelokt worden. Fleur schreef ook
over de doordringende schroeigeur van de
hoornen hoeven bij het beslaan. Ook onze
vroegere buurvrouw, die jarenlang naast de
toen nog in vol bedrijf zijnde smederij woonde,
vertelde me over deze afschuwelijke stank.
In de tijd dat de meeste dorpen zelf in bijna alle
behoeften voorzagen en het paard de voornaam
ste leverancier van kracht en vervoer was,