weer bloeiend aantreffen langs het schelpenpad, dat van Domburg naar Oostkapelle voert. De wouw onder de loupe Hoewel we dit niet al te letterlijk moeten nemen, is het gebruik van een dergelijk instrument geen overbodige luxe, wanneer we de plant aan een nader onderzoek willen onderwerpen. Zodra de gekromde, zwarte zaden uit de doosvrucht zijn ontsnapt en in aanraking met de aarde zijn gekomen, vormt zich een uiterst klein kiem- plantje, dat gaandeweg uitgroeit tot een stevige penwortel met bijbehorend rozet. De bladeren hiervan bereiken een lengte van een centimeter of acht. In het tweede levensjaar schiet hieruit een fikse stengel op, die wel manshoog kan worden, maar meestal niet veel verder komt dan 50 tot 100 cm. De schrale zandgrond zal hieraan wel debet zijn. Voor een goed gedijen is een zekere kalk- rijkdom gewenst. Misschien is dit een van de oorzaken, dat wouw vooral langs de grote rivie ren wordt aangetroffen. Daarnaast in Zuid- Limburg en de kalkrijke duinen, zoals op Walcheren. In de loop van de zomer ontwikkelen zich de bloemen. De bloeiwijze is een tros, dat wil zeggen de as is vrij lang en de bloemsteeltjes zijn goed ontwikkeld. De kleur is geel-groen. De kelk vierslippig of -delig, terwijl de kroon het zelfde aantal blaadjes telt. Het aantal meel draden is groot en varieert tussen de 20 en 30. Deze zijn over het algemeen iets eerder rijp dan de stempels, zodat kruisbestuiving gegarandeerd is. Daarvoor zorgen de talrijke insekten, die op de wouw vliegen. De nektar bevindt zich in het nektarium, een soort doosje. Hierop ligt een deksel, dat door de insekten kan worden geopend. Korttongige snoepers kunnen dit beter dan b.v. bijen en hommels, die over een veel langere tong beschikken. Na de bevruchting ontwikkelt zich de schuin omhoog staande doosvrucht. Deze springt na rijping met drie, toegespitste, tanden open. Met de zon mee Opvallend is de draaiende beweging, die de top van de bloemstengel maakt. Mogen sommigen met alle winden meewaaien, de wouw zolgt de baan van de zon. Zelfs bij somber weer kan de duinwandelaar zich aan de hand van deze bloei- top oriënteren, 's Morgens geeft de plant het oosten aan en tegen de middag het westen. Gedurende de nacht staan de aktiviteiten op een laag pitje, maar 's morgens gaat de top door het noorden weer naar de plaats, waar de zon geacht wordt op te gaan. De wouw als cultuurgewas Zoals met meer (on)kruiden het geval, heeft ook de wouw een agrarisch verleden. De bakermat ligt ongetwijfeld in het Middellandse Zee-gebied, maar reeds in een ver verleden heeft de mens de verspreiding ter hand genomen. Zo blijken in het Neolithicum (3000-1700 v. Chr.) onze voor ouders de plant al gebruikt te hebben. Bij oude nederzettingen, o.a. bij Zürich, zijn bij opgra vingen zaden gevonden. De Romeinen kenden haar eveneens. Aan hun taal is de naam ont leend. Lutum betekent geel en met dit woord werd de plant aangeduid. Etymologisch is lutum nauw verwant aan vlutum, hetgeen na verbastering in wouw resulteerde. Het zelfstan dig naamwoord is evenwel in een bijvoegelijk overgegaan. Luteus wil nu zoveel zeggen als: goudgeel. Als verkleinwoord werd luteolus ge bruikt: geelachtig. In feite dus een afzwakking. Reseda luteolus betekent dan ook niets anders dan geelachtige wouw. Reseda komt van rese- dare, n.l. rustig makend. Uit de planten werd n.l. vroeger een zalf bereid, die wonden deed genezen. Wouw werd vanaf de Middeleeuwen tot ver in de vorige eeuw zowel in Frankrijk als in Enge land geteeld. Ook in ons land bestond behoefte aan de fraaie geelbruine kleurstof, die uit de plant kon worden bereid. Wie met enig ontzag naar de schitterende gobe lins staart, dient te weten dat de geelbruine tin ten hierin aan de wouw mogen worden toegeschre ven. De werkzame stof is luteoline, voor de liefheb bers trioxyflavonol, een stof die tot de flavonen wordt gerekend. De chemische formule is C15 HioOÓ- In tegenstelling tot de meekrab, die eerst rond 1879 voor de synthetische kleurstoffen moest wijken, zit de werkzame stof niet in de wortel, maar vooral in de bloeistengels. Men trok de planten uit de grond, waarna de bloemdelen in aluin werden gekookt. De hierbij gewonnen kleurstof bleek uitstekend geschikt voor het verven van stoffen. De kleur is lichtecht en wordt door zeep niet aangetast. Overigens houdt deze beter bij zijde en linnen, dan bij katoen en wol. 28

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1991 | | pagina 30