VEERE EN HET MARKIZAAT Sinds men kon beschikken over tropische hout soorten, die een dergelijke kleur afgaven, nam het gebruik en de teelt van wouw af. De ontdekking van quercitrine, een gele kleur stof afkomstig uit de Verfeik (Querqus tinctoria), die in Noord-Amerika algemeen voorkomt gaf de genadeslag. De verfkracht van deze stof is ongeveer acht maal zo sterk en het laat zich begrijpen, dat de belangstelling voor de wouw spoedig verdween. Niet alleen in de duinen Voor zover kon worden nagegaan werd de laatste wouw op de St. Pietersberg geteeld, toen deze nog niet door de ENCI tot Nederlands cement was vermalen. De kalkrijke bodem garandeerde een goede groei. Het doek viel omstreeks 1830. In hoeverre wouw in het Zeeuwse op de kalk rijke kleigronden in het verleden werd geteeld is niet te achterhalen. Van grote omvang zal deze zeker niet zijn geweest. Gezien het feit, dat men er vanuit gaat, dat de in het wild aangetroffen planten nazaten zijn van vroegere cultuurgewas sen mogen we, mede gezien de geïsoleerde lig ging van de vindplaatsen op Walcheren, voor zichtig de konklusie trekken, dat de plant ook op Walcheren en vermoedelijk Schouwen een rol heeft gespeeld. Het feit, dat ze voorkomt op ruderale plaatsen, die sterk onder invloed van de mens hebben gestaan, sterkt ons in dit vermoeden. Het zal niet toevallig zijn, dat uitbreiding plaats vindt langs rivieren, dammen, wegen en spoor dijken. De Walcherse vindplaatsen liggen daar, waar zich uitgebreide fortificaties van de Duitsers bevonden, terwijl er plaatselijk puinstort en vergravingen zijn geweest. Nu de bodem op deze plaatsen tot rust komt als gevolg van het aanbrengen van raster teneinde de talrijke recreanten uit het duin te houden, wordt de vraag aktueel of de planten zich wel zullen kunnen handhaven. De ervaring leert immers, dat het duin steeds meer verruigt als gevolg van o.a. milieuvervui lende faktoren. We kunnen slechts hopen, dat de plaatselijk nog talrijke konijnen erin slagen de bodem dusdanig open te houden, dat de planten zich kunnen handhaven. De wouw vormt immers een fraai blikpunt in een duinterrein, dat tegenwoordig niet bepaald uitmunt door een rijke kruidenvegetatie. Hoewel niet meer in gebruik als verfplant blijft ze voor de natuurliefhebbers een herinnering aan een roemrijk verleden, toen natuurproduk- ten nog de normaalste zaak van de wereld waren. Richard Struijk Literatuur: Heukels, H. de Flora van Nederland, 1911. Polunin Oleg, Huxley Anthony; Flowers of de Medi- terranian, 1965. Chatti and Wind us, London. Weeda, E.J. drs. e.a. Ned. Ecologische flora deel 1, uitg. IVN e.a. Mennema, J. e.a. Atlas Ned. Flora deel 2, uitg. Bohn, Scheltema en Holkema Utrecht, 1985. Duiven, Martin J. Reseda. De Vacature 83e jrg. nr. 21, 1971. Bakkenhoven, J. Fleur encyclopedie, deel 6, uitg. Amsterdam boek '73. In 1280 had Wolferd I van Borsele, de 2e Heer van Veere, van Floris V Veere en Zanddijk in leen gekregen. Daar het een zwaardleen was, dus bij afwezigheid van een zoon aan de graaf zou terugvallen, had Wolferd, die dit gebied reeds aan het inpolderen was, er alle belang bij, dat het een spilleleen zou worden, waardoor het bij ontstentenis van een zoon niet naar de graaf zou teruggaan, doch vererven zou op de oudste dochter. Uit een acte van 18 november 1282 zien we dan ook, hoe Wolferd alle goederen teruggeeft aan Beatrix, de echtgenote van Floris V en hoe zij alles weer als onsterfelijk leen aan hem afstaat. In 1451 wordt het leen uitgebreid met Vlissingen, West-Kapelle en Domburg. Toen in 1487 de laatste Heer uit het geslacht van Borsele over leed, werd zijn oudste dochter Vrouwe en haar man (Philips van Bourgondië) Heer van Veere, waardoor het leen overging in Bourgondische handen. Op 21 oktober 1555 viel Maximiliaan van 29

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1991 | | pagina 31