DE STIJFSELFABRIEK OP HET TERREIN
VAN KASTEEL ZANDENBURG BIJ VEERE
nen. Je mocht zo'n stoep met een paar hardstenen
stoeppalen markeren. Ze waren soms met ijze
ren stangen met de voorgevel verbonden. Hier
op het eiland kennen we eigenlijk alleen maar
Renaissance stoeppalen uit de eerste helft van
de zeventiende eeuw. Als je eens lekker buiten
op je stoep wilde zitten, zat zo'n ijzeren stang
eigenlijk erg hard en werd dus al gauw vervan
gen door een stoepbank, zoals je ze nog op de
kaaien van Veere en Middelburg kunt zien.
Soms een dikke houten plank, die op een korte
stoepsteen rust, soms een laag gemetseld muurtje
dat in zo'n steen met diamantkop eindigt.
De lange stoeppalen verhuisden naar de straat
hoeken om als schamppaal ervoor te zorgen dat
de hoek van het huis niet werd beschadigd door
passerende karrewielen. In mijn jeugd stonden
er nog verschillende, o.a. in de Kromme Elle
boog. Af en toe wordt er nog eentje opgegraven
en komt dan in de handel terecht.
Bij de eenvoudige huizen in de dorpen werd de
eigen stoep, het gelint, meestal omgeven door
een glint'ekken van houten glintstaeken en
ijzeren stangen. Toch weer iets om eens goed
naar te kijken en zuinig op te zijn.
A.H. van Dijk
Als in 1697 Arnoldus Rijcx huurder wordt van
een stuk grond, dat toebehoort aan het voor
malige kasteel Zandenburg, is er van dit fraaie
slot niet veel meer over dan een deel van de
hoofdpoort, de twee torentjes aan de Gapingse
weg en de waterput, die apart verhuurd wordt.
Arnoldus begint meteen met het vernieuwen
van een trap, een deur en bijbehorend kozijn,
terwijl hij om het hofje elzen plaatsten in de tuin
enige fruitbomen. Omdat de percelen verpacht
worden voor de duur van slechts 7 jaar en hij
nogal wat kosten gemaakt had en nog te maken
heeft, richt hij zich tot de "Edele M ogende Hee-
ren van sijn Con. Maj. van Groot Brittagne"
(Stadhouder-koning Willem 111 was namelijk
eigenaar van Zandenburg) en schrijft hen dat hij
"geerne voorn, hofken in erfpaght soude nemen
ten prijse als nu in paghte is, om als dan ijets tot
cieraet te konnen planten en een afdack tzijnen
koste over een der bogen van het vervallen huijs
te doen maken".
Op 17 juni van datzelfde jaar besluit de raad
akkoord te gaan met zijn verzoek en verpacht
het stukje land "het bleyckvelt genaemt" voor
de oude prijs voor een tijd van eenentwintig jaar
aan Arnoldus.
Na 4 jaar, op 14 juni 1701, ontvangt de rent
meester der domeinen een brief van Arnoldus
en zijn vrouw Apolonia Hinnekens, waarin ze te
kennen geven, dat "sij supplianten wel genegen
zijn een stijfsel makerie in den eijlande van
Walcheren op te rechten, en oordeelende de
eerste parthie van het heerlijck erfleen van Zan-
denburgh groot met het water 3 gemeten 94
roeden daar toe een bequame plaats te wesen ter
saake aldaar met het uijtdelven der oude vesten
genoughsaam water komen bekomen en op de
grondt die meest steen is, loop voor de gerequi-
reerde varekens hebben".
Om de heren gunstig te stemmen wijzen ze op
het voordeel dat Willem III als eigenaar van de
Veerse en Zandijkse molens en de waag zou
hebben: "En gemerekt zijn maj. molens binnen
de stadt Vere of Zandijck buijten door het selve
werek (daar toe ten minsten 50 a 60 lasten graan
jaarlijcx behoorde te werden gemalen) mereke-
lijk zouden werden gebenificeert. Zoo keeren sij
supplianten sigh tot ued. mog. onderdanighlijck
versouckende dat ued. mog. (uijt consideratie
van het voorn, benificie, als mede het voordeel
dat zijn maj. waag daar bij zoude proffiteren)
aen haar geliefden te vergunnen de voorn, eerste
parthie van Zandenburg omme daar op te
mogen stighten en bouwen soodanige huijsingen
als tot het werek en houden van swijnen ver-
eijscht wert, en de selve le parthie zoodanigh te
mogen afdelven en heijmen als tot securiteijt
van 't werek en loop der varekens, mitsgaders
tot verhoeding van schade, die andersints door
de selve mochte werden toegebracht, als de sup
plianten noodigh oordeelen zullen".
Reeds op 21 juni bericht Willem 111 vanuit Ken
sington dat hij octroij verleent en vergunning
geeft tot het bouwen van de benodigde behui
zingen. Uit de notulen van de Staten van
Zeeland blijkt, dat Arnoldus gedurende 14 jaar
II