er hier drie aan. Gaan we, nu de landbouw een stapje terug moet, sommige delen van ons eiland uitleveren aan de natuur? Gaan we delen van de lage poelgebieden bestempelen tot natuurterrein en krijgen daar vogels en planten het dan alleen voor het zeggen? Liever zag ik dat we daar ook het eeuwenlange geploeter om turf zichtbaar houden of maken. Wat dit aangaat is het land schap even belangrijk als een archief of een museum. En het gevaar van veel nieuwe natuur is dat de cultuur er maar heel onopvallend doorheen schemert. Een oud verkavelingspa troon is na bosaanplant of onderwaterzetting voor het oog compleet verdwenen. Reliëf spreekt niet meer tot de verbeelding. Het wordt steeds duidelijker dat toeristen en recreanten niet van heinde en ver toestromen naar Walcheren om uitsluitend de gouden rand, om het zonnige strand en om de blonde duinen. Walcheren is nog altijd meer dan de rand alleen. Maar wanneer de rest van het eiland in weinig dreigt te verschillen van modern en grootschalig ingerichte gebieden elders, dan zal de recreant, toch niet oninteressant voor onze ekonomie, wegblijven. Europa-1992 zal veel verschillen doen vervagen, maar heel nadrukkelijk hebben regeringen opgeroepen het culturele erfgoed, het eigene van elke streek en elk land, te koeste ren. Een gevarieerd en interessant landschap, waar de geschiedenis valt af te lezen uit steden, dorpen en buitengebied, scoort hoog en zal in de toekomst steeds hoger scoren. Dat land schap onherkenbaar veranderen, zodat Wal cheren als twee druppels water lijkt op Oost- Groningen, staat gelijk aan het slachten van de kip met gouden eieren. En het zou toch een verschraling zijn wanneer we toeristen voor een kijkje in onze geschiedenis uitsluitend nog maar naar het Historama in de Middelburgse Abdij kunnen verwijzen? P.J. van der Feen schreef al in 1968: "Een gebied dat rijkdommen veron achtzaamt, is onder-ontwikkeld"17. Ook aan onze kinderen zijn we iets schuldig. In het geschiedenisonderwijs dringt meer en meer het besef door dat de directe leefomgeving van het kind heel belangrijk is en een rol kan spelen bij het begrijpen van allerlei verschijnselen. Concreter dan de mooiste schoolboekjes dat kunnen. Wat dat betreft zijn wij op Walcheren bevoorrecht. Niet iedereen kan in het straten plan van zijn woonplaats de hand van de Noor mannen aanwijzen, of in een bergje om de hoek de invloed van lokale middeleeuwse potentaten aanduiden. Het belang van het onderwijs op dit punt moeten we niet onderschatten. De oud directeur van de Provinciale Planologische Dienst van Noord-Holland, Van de Waal, schreef ooit: "Kennis van en liefde voor het Hollandse land schap zijn voorwaarden voor een effectief ruimtelijk beleid. De toekomst van het land schap hangt af van het aardrijkskunde en geschiedenis-onderwijs op de scholen, op dezelfde wijze als Jac. P. Thijsse, groot peda goog als hij was, de grondslag legde voor de bescherming van de natuur"18. Het landschap moet ons een zorg zijn. Geplan de veranderingen in het landschap moeten we kritisch beoordelen. Wanneer dat gebeurt door een Kring als de onze, geschiedt dat met kennis van zaken, dus met gezag. En wordt het gedragen door heel veel meer dan wat een enkele actievoerder kan inbrengen. Maar zoals al gezegd - en dit maakt het pro bleem zo moeilijk -: verandering is een wezens kenmerk van het landschap. We noemen het ook daarom een cultuurlandschap. Wat is er dan tegen voortgaande verandering in te bren gen? Ik denk dit, dat we vandaag en in de toekomst de mogelijkheden bezitten om dieper en grondiger in te grijpen in onze omgeving dan alle vroegere wijzigingen tesamen. Ons landschap is cultuurlandschap, het is men senwerk, en het dient een menselijke maat en een menselijke schaal te hebben. Als dat niet meer het geval is, dan raken we vervreemd van onze eigen omgeving en wordt de band met vroeger verbroken. De Groninger hoogleraar Waterbolk heeft het in een rede in 1984 zo geformuleerd: "De veranderingen, die nu plaats vinden in het landschap zijn te rigoureus, te grootschalig en ze volgen te snel op elkaar". En: "We willen ons thuis blijven voelen in dit land en dan moeten we het ondanks alle niet te vermijden veranderingen ook kunnen blijven herkennen"19. Ik kan ook dichter bij huis blij ven. J.C. van Schagen heeft, beterdan wie ook, soortgelijke gevoelens verwoord. "Misschien had ik mijn land te lief. Het was zo lief. Het was zo mooi, zo goed, zo stil. Met duizend fijne hechtselen was ik eraan vergroeid en ik dank mijn Vader, mijn Grootvader, dat ze mij zo deden hechten. Omdat ze zelf zo gehecht waren. Zo vervuld van zijn goedheid, zijn schoonheid, zijn oude bloei waarvan ze verhalen moesten. Verhalen, eindeloos"20. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1993 | | pagina 11