lijk een pensioen of een bijdrage daartoe bete kende. Water- en dijkgeld moest ook worden afge dragen en verschillende begunstigers hadden recht op een lijfrente, leder jaar werd aan een behoeftige familie één gulden betaald, omdat de ordensregel de broeders verplichtte een tiende van het in het huis gebakken brood af te staan danwel de tegenwaarde in geld uit te keren. De grootste uitgaven van de Orde waren echter op de kost terug te voeren. Ook de kleding waarop iedere broeder recht had, kostte geld, terwijl de broeders tevens nog jaarlijks een kleine som gelds ontvingen. Ook alle andere benodigdheden zoals papier, inkt, zeep, beddestro etc. werden door het huis zelf bekostigd. Vaak was het nodig dat de com mandeur van het huis naar een kapittel te Utrecht reisde en ook dit bracht de nodige kos ten met zich mee. Men dient zich voor te stellen dat een dergelijke reis, deels per boot. deels per paard, drie a vier dagen in beslag nam! Afgezien daarvan waren er nog de lonen èn de uitgaven die men moest doen voor de instand houding en het onderhoud van het huis en de kapel. Al met al kan gesteld worden dat het huis van Middelburg ieder jaar een batig slado van tussen de 15 en 30 gulden had. Een uitschieter was het jaar 1463 omdat men toen de jaar rekening met 15 gulden verlies afsloot. Als reden hiervoor werd aangegeven dat in dat jaar een commandeur van Middelburg overleden was en dat de begrafenis zo duur was geweest. Sinds het jaar 1473 voerden alle landscomman- deurs tegelijkertijd ook de titel van comman deur van Middelburg. Dat betekende dat vanaf dat jaar tot het jaar 1565 geen commandeurs in Middelburg aanwezig waren. In deze tussen tijdse periode had men rentmeesters aangesteld die elk voor verschillende tijdspannen onder kontrakt stonden. In de meeste gevallen betrof dit kanunniken van de kerk van St. Pieter. Deze rentmeesters hadden dezelfde opgaven als voor hen de commandeurs. Ze zorgden voor het innen en afdragen van pacht en huren. Daar naast moeten ze in het huis zelf wonen en ook voor de nodige reparaties zorgdragen. Alle mis sen en preken moesten zo uitgevoerd worden als ze waren opgetekend d.w.z. zodanig dat het zieleheil van de begunstigers van de Orde voor altijd verzekerd zou zijn. Als er broeders van de Orde in Middelburg logeerden dan werd het logies door de landcommandeur van Utrecht betaald. In 1565 werd de heer Jacob van Egmond van Meresteyn de laatste commandeur van Middel burg. Onder zijn regime kwam het tot geweldige bouwaktiviteiten en er werd een grote hoeveel heid grond aan het bezit van het huis toege voegd. Maar deze toestand was maar van korte duur. Ondanks dat de indruk bestond dat men niet van plan scheen het huis op te willen geven is een brief bewaard gebleven aan de lands- commandeur uit de zeventiger jaren. Hierin staat geschreven dat het huis door de oorlog, waarschijnlijk wordt hiermee de opstand tegen Spanje bedoeld, zwaar beschadigd was en een hoeveelheid reparaties nodig zouden zijn. Het scheen verstandiger het huis aan Anna van Bourgogne des Pontes, Vrouwe van Baerland te verhuren. Waarschijnlijk betrok zij het huis rond het najaar 1574 omdat er in de dokumen- ten nergens sprake is van het vertrek van de "Duitse Broeders" uit Middelburg, die zoals zoveel andere katholieke orden uit de stad ver dreven werden. Vaak kon de Vrouwe de huur niet betalen maar zij mocht verder in het huis blijven wonen omdat zij onder de protectie van Willem van Oranje stond. In het jaar 1581 kocht zij het huis voor 1300 Carolus guldens. Twintig jaar later verhuurde zij het huis weer aan haar schoon zoon, Voogd Rombout van Wachtendonck. Vanaf die tijd waren er dus geen banden meer met de Duitse Orde en de Balije van Utrecht en zonk de herinnering aan het "Duitse Huis" in Middelburg in de vergetelheid. P.E.M. Aengenheyster 28

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1993 | | pagina 30