"Moe 'k joe in de toverrienk brienge, stouten
béést da je bin?"
Met deze dreigende taal probeerde een moeder
haar ondeugend kind weer tot de orde te
roepen.
In weilanden kwamen zogenaamde "toverrin
gen" of "heksenkringen" voor. Dit waren cirkel
vormige plaatsen waar het gras sappiger en
weelderiger groeide dan in de omgeving. Alge
meen werd aangenomen dat in de nacht de
heksen uit de omtrek daar kwamen dansen met
de "Zwarten". Hiermee werd de duivel bedoeld,
maar deze naam werd uit vrees zelden uitgespro
ken.
Ik kan me goed voorstellen, dat je als kind
doodsbang werd bij de gedachte, dat je moest
vertoeven in de buurt van heksen.
Tot het eind van de 19e eeuw was er veel bijge
loof onder de bevolking van Walcheren. Het
was de Middelburgse geneesheer Dr. Jan Cor
nells de Man (1818-1909), die zich daarover
zorgen maakte. In december 1859 stelde hij een
vragenlijst samen, die hij aan een aantal vakge
noten, onderwijzers, predikanten en anderen in
Zeeland ter beantwoording toezond.
Zo schreef hij: "In weerwil van de vele zorgen,
welke men zich in Zeeland getroost, om door
geschikt onderwijs de denkbeelden van het volk
over de natuur en over natuurkundige zaken te
verbeteren, blijkt het echter bij voortduring, dat
er ook onder het thans levende geslacht nog
eene groote reeks van vooroordeelen en van
bijgeloovigheden bestaat, die in vroegere tijden,
toen men andere denkbeelden koesterde om
trent het leven in de natuur, door bijkans ieder
een voor ontwijfelbare waarheden werden gehou
den.
Dit kan ons niet verwonderen; immers, het is
eene erkende daadzaak, dat er eeuwen noodig
zijn om de denkbeelden van de massa des volks
te veranderen, vooral wanneer het rigtingen
geldt, waartoe de mensch als van nature geneigd
schijnt.
Het kan zijne nuttige zijde hebben het kwaad in
de maatschappij van tijd tot tijd te peilen; en ik
heb mij daarom tot taak gesteld eens te beproe
ven om op te sporen, welke vooroordeelen en
bijgeloovigheden thans in Walcheren nog eene
schuilplaats vinden, voor zoo verre, die name
lijk in verband staan met de gedachten onzer
voorvaderen omtrent spoken, geestverschijnin
gen, tooverkunsten, het verkeer met afgestorve
nen en wat al zoo meer tot de Magische weten
schap of kunst van vroeger eeuwen betrekking
heeft.
Alleen kan ik zulks niet doen; ik moet mijne
wetenschap putten uit de kennis van mensen,
die ten plattenlande met de verstandsbescha
ving der menigte zijn bekend; en meenende, dat
de onderwijzers der jeugd daartoe het meest in
de gelegenheid zijn, waag ik het mij ook aan u te
wenden, met beleefd verzoek van mij in den
loop van dezen winter eens te willen mede-
deelen, wat uwe gemeente daaromtrent mel
denswaardigs oplevert".
Hij stelde 19 vragen samen, waaronder de vraag
"Meent de landman op zijn akker wel eens spo
ren van tooverij te ontdekken?"
De bekende predikant en kerkhistoricus Dr.
Hendrik Quirinus Janssen (1812-1881) werd
ook aangeschreven. Hij was van 1847 tot 1855
predikant te Vrouwenpolder. Hij schreef naar
aanleiding van genoemde vraag: "Toen ik te
Vrouwenpolder eens een zieke bezocht en langs
het gewone voetpad niet terug kon, werd mij
een koeijenwachter, een jongen van omstreeks
13 jaar, medegegeven om mij langs een anderen
weg het spoor te wijzen. Met hem op zekere
weide gekomen, zei de jongen: hier komen we
op de heksenwei (of tooveressenwei), dominé.
Nieuwsgierig vragende, waarom die wei zoo
heette, wees mij de jongen, te midden der weide,
twee groote kringen, waar het gras groener en
langer was dan van binnen en van buiten, de
ééne grooter dan de andere, maar beide zóó
rond, dat het was alsof zij met een passer ge
trokken waren. Er was niet aan te twijfelen, en
verwonderd, stond ik er geruimen tijd op te
staren, zonder er mij eene verklaring van te
kunnen geven. De jongen wist het evenwel zeer
25