deed. Trouwens, de boer mocht er ook zijn: een stevig uit de kluiten gewassen man, die kon werken als een paard. Nou ja, toen Geert daar met zijn kist bij hen voor de deur stond om de oude Bram op te volgen als boerenknecht, waren ze er toch flink op vooruit gegaan. Geert, wat kon die jongen werken. Nog voordat de boer en de boerin uit de veren waren, was hij al op en had hij reeds de koeien gemolken. Zonder mopperen ging hij daarna altijd het zware landwerk doen, vanaf het moment dat de zon opkwam, totdat hij weer onder ging. Ze hadden er altijd een goede knecht aan gehad. Uitgaan deed hij weinig; het was geen piere waaier; alleen 's zaterdags kon je hem in de herberg vinden, waar hij achter de meiden aan zat, maar daar was hij jong voor. Het was een knecht, die ze nog lang hoopten te houden, maar dan moest hij wel gezond zijn, want nu kostte hij geld, of beter gezegd: eten. Die donderdag vertrokken boer Jansen en zijn vrouw al vroeg naar de stad. In de huifkar stonden de manden met boter, kaas en eieren. Het was erg stil op de Kleverskerkseweg, In de weilanden liepen de koeien, die zojuist door de knechten gemolken waren. Een kolonie reigers vloog op, toen de kar voorbij reed. De boer en de boerin zaten stil in gedachten op de bok. Als Geert niet spoedig zou genezen, moesten ze een andere knecht in dienst nemen. Maar in het oogstseizoen is het moeilijk om een goede knecht te krijgen. Toch zou de boer eens in de herberg informeren of er misschien een jongen was, die hen zou kunnen helpen. Plotseling vlogen een paar kippen vlak voor de kar de weg over. Het paard schrok er zo van, dat het dreigde op hol te slaan. De boer schrok uit zijn gedachten op en bracht het beest weer tot bedaren. Ze reden nu langs het huisje van Ma de Bree. De hond stond luid te blaffen. Kijk, daar in de verte reden ook al de boeren uit Arnemuiden; spoe dig zouden ze door de Arnemuidse Poort Middelburg binnenrijden. Op de Botermarkt was het al druk; de karren werden gelost en aan de kant gezet, de paarden werden gestald bij de herberg. Terwijl boerin Jansen de handel zou verkopen, ging de boer de stad in om zaken te doen en in de herberg een pijpje te roken. Hoewel het anders een vlotte prater was, zat hij nu stil voor het raam van de herberg, waar hij de marktgangers zag passeren. Na een stevige bor rel gedronken te hebben, besloot hij op pad te gaan naar het Bolwerk, waar de bank moest staan, waar dokter De Puut altijd wel te vinden was. Over de Kaden liep hij naar de Dampoort om daar af te slaan naar de verblijfplaats van de dokter. Al spoedig zag hij hem en hij herkende ■mrw*m*mr. 20

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1993 | | pagina 22