halve meter diep. Daarin moet de knecht gaan staan en dan gooi je de put dicht, zodat alleen zijn hoofd nog boven de grond uitsteekt. Denk erom, je mag hem beslist geen eten geven, ook al schreeuwt en jammert hij nog zo hard. Eén glas water per dag is voldoende. Ik kom na drie dagen terug, tenminste, als er voor mij dan weer een fles jenever klaar staat en dan maak ik op die dag je knecht weer beter. Maar denk er goed om: vooral geen eten geven". Daarna pakte hij zijn versleten hoed en liep naar de kar. Toen de boer uit de stad terugkwam begon het al te schemeren. Thuis gekomen kreeg hij een geweldige scheldpartij van zijn vrouw: "Stomme idioot, die je bent, zie je wel, dat die vieze bedelaar een kwakzalver is. Het is die vent enkel en alleen om de drank te doen. En om dat te krijgen houdt hij ons aan het lijntje. Jij stopt je knecht onder de grond en als hij geen eten krijgt, sterft hij nog van de honger. En wat kost ons die grap? Bel, bel, bel, voor dat geld kun je wel twee maanden lang een andere knecht houden". "Dat zal wel", zei de boer, "maar nu het ons toch al zoveel gekost heeft, kunnen we maar beter doen wat hij heeft gezegd. Zo gaat onze Geert toch ook dood. Bovendien zullen we hem de volgende keer niet eerder zijn fles geven, voor dat hij hem genezen heeft". Daarmee was de boerin wel te overreden en ze besloten om bij het licht van de volle maan de kuil te gaan graven. Met veel verzet en gekerm werd Geert van de deel gedragen en in de put gezet. Daarna werd de kuil weer dichtgegooid, zodat alleen zijn hoofd nog boven de grond uitstak. Drie dagen en nachten bleef de knecht zo in de grond begraven. Alleen 's middags kreeg hij een glas water, 's Nachts konden de boer en de boerin niet slapen van het gegil en het gekrijs van de knecht, die dacht zo te moeten sterven. De vierde dag reed de boer naar de stad om dokter De Puut te halen, die zoals gebruike lijk wasweer op zijn bank lag te slapen. Natuurlijk was hij de boerenknecht vergeten, maar de gedachte aan jenever friste zijn geheu gen weer snel op. Ook ditmaal wilde hij niet gelijk naar de knecht gaan kijken. "Hoe langer hij moet wachten, des te beter het voor hem is". Eerst verlangde hij weer een goed glas jenever en gaf de boerin opdracht om een stevige maaltijd klaar te maken. "Een maaltijd? Bel, bel, bel, is een fles jenever nog niet genoeg?" sputterde ze tegen. "Zeur niet, vrouw, maar doe wat de dokter zegt!" gebood de boer. "Ja, maar we hebben afgesproken ging de boerin verder, maar ze slikte de rest in, toen ze het dwingende gezicht van haar man zag en verdween al mopperend naar de keuken om te doen, wat haar opge dragen was. Toen ze ermee klaar was, schoof ze de dam pende schotel met rijst, want ze had een rijst- maaltijd bereid, met een nijdig gebaar op de tafel en wilde een vork gaan halen, toen de dokter opstond, de schaal oppakte en tot hun stomme verbazing ermee naar buiten waggelde. Benieuwd naar wat hij ging doen, volgden beiden hem op de voet. De dokter liep met de schaal naar de knecht en plaatste hem vlak voor hem neer. Wat een kwel ling moet dat voor Geert zijn geweest. Drie dagen lang had hij niet gegeten en nu werd er een heerlijk maal vlak voor zijn mond geplaatst, terwijl hij er niet bij kon. Maar er was nog iemand, die erg veel honger had gekregen, want zie, wat er gebeurde. Na enige tijd verscheen er uit de mond van de knecht een kop en daarna een lijf: een lange lintworm, die achter elkaar in de pan met rijst verdween. De boer en de boerin konden hun ogen niet geloven, dit was de vraatzucht, die al het voedsel op at en niets voor de knecht overliet. Toen de tien meter lange lintworm het lichaam van de knecht had verlaten, gaf de dokter opdracht om de knecht zo gauw mogelijk uit de grond te halen en voor hem een stevig maal te bereiden. Ondertussen moest de boer de lintworm doden en verbranden, voordat hij weer in iemands lijf zou verdwijnen. De kwakzalver kreeg zijn gebruikelijke belo ning en werd bij de Arnemuidse Poort afgezet. Na een week was Geert weer zo ver opgeknapt, dat hij de boer kon helpen. Dankzij dokter De Puut is hij weer helemaal de oude geworden. Tot zover het verhaal dat mijn grootvader vroeger meerdere malen heeft verteld als ik tus sen de middag bij hem mijn brood ging opeten. Nadere bijzonderheden over deze merkwaar dige heelmeester vond ik in een tweetal artikelen in het dagblad "De Zeeuw" van 30 en 31 augus tus 1926: 22

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1993 | | pagina 24