half oktober geen enkel pardon meer zijn voor iemand die dan nog verzuimd had zijn toestel in te leveren. De radio's werden opgeslagen in het Van Dis- hoeckhuis op de Houtkade in Vlissingen. Dat stond leeg omdat het stadhuis was verplaatst naar het museum op het Bellamypark. Dit in verband met het luchtgevaar zo dicht bij de scheepswerf De Schelde. En toen werd er verteld dat onze radio's per binnenschip naar Duitsland zouden gaan als blijk van lotsverbondenheid van het Nederland se volk met de Duitse slachtoffers van de geal lieerde luchtbombardementen werden de mensen pas echt giftig. Nu begrijpt u de stemming een beetje, toen in oktober 's avonds een agent van politie, Van Holst, bij ons aan de Koudekerkse- weg aanbelde. Het was al donker, want hij was erg voorzichtig omdat wij recht tegenover de kersverse N.S.B.-burgemeester Piet Surrogaat woonden. Hij had gehoord dat mijn vader, als gemeenteontvanger, over een loper beschikte. Hij vertelde dat "men" van plan was bijtijds de hele voorraad radio's in brand te steken. Mijn vader bezat geen loper, maar vond het ook niet zo'n erg goed plan. Het monumentale Van Dis- hoeckhuis bevatte erg veel kurkdroog houtwerk en er was grote kans dat het helemaal zou af branden. De Duitsers hadden op het platte dak een stukje luchtdoelgeschut geplaatst en de man schappen hadden hun onderkomen in een paar kamers op de zoldervedieping. Dat was, volgens de agent, dan mooi meegenomen en bovendien beloofde de aanwezige voorraad munitie een fraai vuurwerk. Mijn vader opperde een beter plan. Hij wilde een aantal radio's stelen t.b.v. de Ondergrondse, omdat er tijdens de nieuwsbe richten van de B.B.C. vaak gecodeerde bood schappen voor het Verzet werden uitgezonden. Met dit plan benaderde hij oud-burgemeester Van Woelderen, die op Noord-Beveland zat ondergedoken. Mijn vader wist dat die nog over een loper beschikte. Van Woelderen ging ac- coord en ik spijbelde een dagje van de H.B.S. om die sleutel te gaan halen. Het moest op een natuurhistorische excursie lijken, zodat ik als zestienjarige op de fiets met verrekijker en brood tas de tocht naar Noord-Beveland maakte. Na oversteek met het veerbootje Veere-Kam- perland lachte het geluk mij toe. Er was een roestige zeemijn aangespoeld waarvan ik een aantal zeldzame schelpjes afhaalde, n.l. de wijde mantel en het paardezadel. Die mijn was dus kennelijk uit Het Kanaal afkomstig. Op het onderduikadres kreeg ik de sleutel en een beker verse volle melk en ging daarna direkt weer langs dezelfde weg naar huis. De "excursie" was met succes verlopen. Omdat de tijd drong, volgde de inbraak een of twee avonden later. Er was gekozen voor het tijdstip van acht uur. Het was dan al donker en men wist zeker dat de bode Van der Rhijt, die nog steeds in het sous-terrain woonde, dan naar radio Oranje zat te luisteren. Mijn vader ging mee omdat hij de weg goed wist. De radio's waren opgeslagen in de voormalige afdeling Bevolking. Pal boven de woning van de bode. De inbraak moest dus geheel geruisloos verlopen. Dat was een risico, want mijn vader was behoorlijk doof. Eén agent, Van Holst, hield, gewapend en in uniform, de wacht voor de brede trap van het stadhuis op de Houtkade, en een andere, Strijland, bewaakte de verbin dingsdeur tussen de conciërgewoning en het stad huis. Mijn vader en Bert Luitwieler hadden een grote koffer meegebracht en gingen de opslag plaats binnen. Het was er aardedonker, want de luiken waren gesloten. Bij het licht van hun knijpkatten zochten ze uit de grote voorraad een aantal van die handige kleine toestelletjes, die zonder antenne konden ontvangen (Philetta's). Acht ervan pasten precies in de koffer en de deuren werden weer snel op slot gedaan. Alles verliep op rolletjes en korte tijd later liepen ze met een zware koffer door de stad te zeulen onder begeleiding van de twee agenten in uniform. Ze gingen naar de Scherminkelstraat. Daar was een overdekt gangetje dat leidde naar de werk plaats van Schmelzer, onder de winkel voor lederwaren en sportartikelen aan de Coosje Buskenstraat. 4

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1993 | | pagina 6