weelderiger groeide dan in de omgeving (In de Wete van juli 1993, no. 3 heb ik de betekenis van deze (k)ringen beschreven). Het is duidelijk dat dit ritueel een mengeling is van heidense en christelijke symbolen. Met St. Jan wordt de heilige Johannes de Doper be doeld. Op 24 juni van elk jaar werd hij speciaal geëerd. Hij trok zich terug in de wildernis. Daar wijdde hij zich aan de oefeningen van het heilige gebed en leidde een uiterst sober leven. Hij wordt blootsvoets afgebeeld. Vandaar ook het op blote voeten snijden van een toverstokje. Johannes de Doper droeg een kameelharen mantel met een leren riem. Hij at wat hij in de wildernis vond, o.a. wilde honing en St. Jansbrood. Jan Vader heeft in zijn jeugdjaren nog een vrouw gekend, die voor een heks werd aange zien. Hij schrijft: "Ze was een vreemd wezen met schuwe rusteloze ogen en wilde gebaren. Iemand die geen minuut rustig kon staan of zitten. Ze nam altijd een houding aan, alsof boze onzichtbare wezens haar met een stok achterna zaten. Bette, zo heette zij, werd algemeen voor een heks gehouden, ofschoon zij noch oud noch lelijk was. Het gerucht deed de ronde, dat zij het wel niet "breed" had, maar altijd op een gemak kelijke manier aan "boodschappen" wist te komen, zonder dat het haar een cent kostte. Als zij geen voorraad meer bezat, zo vertelde men, sloop zij in de late avond de deur uit en ging ze op haar stoepje staan. Daar hield zij met beide handen haar schort op en zong daarbij zachtjes: Zwarte man, Die (h)elpe kan, Koppenol, Schortje vol. Dadelijk daarop regende het, als het ware, boodschappen in de schort. Pakken en zakjes koffie, thee, suiker, boter en noem maar op! Een vracht, die zij amper wist te dragen. Zij liep er vlug mee haar gangetje in en stortte heel de voorraad uit in een grote mand, die daar al gereed stond. Was dat achter de rug, dan snelde ze haastig naar de stoep terug. Daar hield ze opnieuw haar schort op en zong ze: Zwarten (h)eer, Leeg is 't weer, Nog een keer In de schorte neer. Ze was nauwelijks klaar met zingen of haar schort was weer boordevol. Gekomen van overal en nergens. Zeker wel een goedkope manier om aan levensmiddelen te komen. Maar daarvoor was ze ook een heks, een goddeloos wijf, dat met Koppenol, een ondergeschikte boze geest, in verbinding stond. Maar als gevolg daarvan bezat ze ook grote ondeugden. De erg ste was wel haar nooit voldane hebzucht. Zij mocht, zo vertelde men, bovengenoemd "grapje" nooit meer dan twee keer achter elkaar uithalen. Doch eens, aangedreven door haar hebberig heid, wilde ze proberen voor de derde maal een volle schort te krijgen. Nu, daar was ze kaal afgekomen. Ze werd zo ongenadig gegeseld, dat ze het uitgebruld had van de pijn en veertien dagen lang bedlegerig was geweest". Over een tovenaar schrijft Jan Vader: "Er leefde omstreeks 1855 een landbouwer in zuid-weste lijk Walcheren die Boanérges werd genoemd. Hij had die bijnaam gekregen, omdat hij zo geweldig kon vloeken en te keer gaan. Het bij belse Boanérges betekent namelijk: zoon des donders. Ook deed hij aan zwarte kunst en zijn ziel had hij aan de duivel verkocht, op voor waarde, dat hij nog zeventien jaar in weelde zou mogen leven. Maar toen die tijd was verstreken en de duivel hem kwam halen, soebatte en smeekte hij net zo lang, tot hij er nog een jaar van leven bij kreeg, op de voorwaarde, dat hij nog veel goddelozer zou leven en door zijn voorbeeld nog groter kwaad zou aanrichten. Een eis waaraan hij trouw voldeed. Op de dag dat dit jaar om was, reed deze beruchte vloeker en tovenaar met een wagen en een span paarden om zand, naar de duinen bij Valkenisse. Maar hij keerde nooit terug. Toen men ging kijken stonden de paarden voor de volgeladen wagen rustig uit de voedermand te eten. Van de voer man was niets te bespeuren. Alleen op de zit- plank, voren op de wagen, lag geronnen bloed, en boven op het zand zijn tunne, de hoge boe renhoed. Hij was weggehaald en het was "beslist waer". bijsmake, een bijnaam, in het dialect spreekt men over een "biesmak". 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 11