PIET DE PLAA
spreekuur in herbergen. Niet direkt een ideale
plaats om goed te kunnen werken voor iemand
die aan de drank is. Vaak lag De Puut zijn roes
uit te slapen op het Bolwerk in Middelburg.
Voor verdere informatie over De Puut verwijs
ik u naar De Wete no 4, oktober 1993 en no 1,
januari 1994.
De Plaa en De Puut gaven vreemde adviezen.
Ondanks hun bijzondere recepten werden ze
vaak geconsulteerd.
Geraadpleegde boeken:
- De Wete, 22e jaargang no 4, oktober 1993.
- De Wete, 23e jaargang no 1, januari 1994.
F. van den Driest
Piet de Plaa werd in 1814 te West-Souburg
geboren. Later verhuisde hij naar Meliskerke,
waar hij veearts was.
De bewoners van het platteland van Walcheren
hadden het niet over „vêêarts De Plaa" maar
over „paeremêêster De Plaa". Er was geen
boerderij op Walcheren of De Plaa had daar
wel over het vee „gemeesterd".
Hij „mêêsterde" niet alleen over koeien en
paarden, maar ook repareerde hij menselijke
lichamen, voornamelijk „wijvenlijven" zoals hij
het zelf zei. Daarnaast hield hij zich bezig met
zwartekunst. Van de Walcherse plattelands
bevolking was in die tijd 99% ervan overtuigd
dat De Plaa kon toveren. Hij deed er alles aan
om de mensen in die waan te laten. De Plaa was
een meester in toneelspelen. Hij praatte dolgraag
over geesten en zwartekunst. Hij kon daar heel
geheimzinnig over doen, en sprak zijn hoorder
dan op zachte toon toe: „Pas toch asjeblief op!
Praat heel zachtjes over de vreselijkhedens". Ter
plekke verzon De Plaa dan enkele namen voor
boze geesten en vervolgde: „Als Adrakamélech
of Sjoefelefoef je eens hoorden Jongen,
jongen, jongen, de ellende zou niet te overzien
zijn. Ja, ja, de laatste staat nu op dit moment
achter je stoel". De ander draaide dan angstig
het hoofd om, en de rillingen liepen over het lijf.
Natuurlijk had De Plaa dan de grootste pret.
Piet de Plaa was qua ontwikkeling zijn tijd
genoten van het Walcherse platteland ver voor
uit. Hij wist trucjes te bedenken waarvan de
eenvoudige dorpelingen en boeren niets begre
pen. Wat men in die tijd niet begreep, werd
toegeschreven aan hogere machten.
Een geijkt gezegde van De Plaa was: „wanneer
je iets niet begrijpt, moetje altijd aan de kracht
van fossie denken". „Fossie" is afgeleid van
„force" (kracht). Het was toen gebruikelijk
sommige woorden met dezelfde betekenis achter
elkaar te zeggen, (andere voorbeelden zijn:
„Nieversten en nergesten", ,,'n elk en 'n iegelik",
„gruwelik en grouwelik" of „vrie en liber"). De
grondige kennis van De Plaa van alle personen
uit de wijde omgeving, kwam hem als „tovenaar"
goed van pas. Hij wist altijd met wie hij te doen
had. Hij kende hun karakters, deugden en
gebreken. Er wordt wel verteld, dat hij uitge
breide dossiers had, waarin hij alles geschreven
had, wat hij van de personen wist.
Hij had de eigenaardige gewoonte 's avonds en
's nachts zijn praktijk uit te oefenen en overdag
te slapen. Misschien had dit te maken met zijn
„toverkunsten". Wie kon toveren ging immers
met de duivel om. De duivel was 's nachts altijd
in de weer. Er werd niet voor niets gezegd:
„tussen twaoleve en êên is de duvel op de bêên!"
(tussen twaalf en één uur 's nachts is de duivel
bezig). Toch is het ook weer vreemd dat hij
's nachts werkte en overdag sliep, want hij was
namelijk doodsbang voor de duisternis. Hij zou
nooit alleen in het donker lopen. Wanneer hij in
het donker naar een boerderij voor een ziek dier
moest, dan liet hij zich door de boer met paard
en voertuig ophalen. Soms huurde hij een paard
en wagen met koetsier. Hij was ook bang voor
onweer. Zat hij in een onweersbui, dan greep hij
de koetsier vast en riep: ,,'t Gaat niet goed! Wij
gaan er aan! De wereld vergaat! Zie je dat nou
niet sufferd!" Op storm had hij het ook niet
begrepen. Hij was altijd ongerust dat de West-
kapelse zeedijk het zou begeven, en Walcheren
door een zondvloed van de aardbodem zou
verdwijnen. Het was niet alleen De Plaa die
voor deze dingen bang was, veel bewoners van
het platteland van Walcheren hadden dezelfde
angst. Men was ervan overtuigd, dat spoedig
"de Dag des Oordeels" zou aanbreken. Niet dat
De Plaa zo'n vroom mens was. O nee, hij spotte
met alles wat met religie te maken had. Toch
was ook De Plaa er zeker van dat de wereld
spoedig zou vergaan.
De Plaa was een grote forse man met een enorm
hoofd, waarop hij een hoge zijden pet, een
zogenaamde "dubbelganger" droeg. Hij was dol
op kinderen en de kinderen waren dol op hem.
19