We gingen door de Schotelweg, richting Aagte- kerke. Al snel werd het water te hoog. Het paard werd onrustig. Vader en mijn zwager moesten afstappen en gingen elk aan een kant van het paard lopen, terwijl zij het bij de toom hielden. Zo probeerden zij paard en wagen op de weg te houden. Een barre tocht werd het. Oostkapelle, daar gingen we heen. De huizen rondom de toren zouden droog blijven, zei men. Mijn broer, die ook smid was, woonde er met vrouw en drie kinderen en wij trokken gewoon bij hen in. In de voorkamer huisden al drie dames uit West- kapelle. De zolder van de smederij werd gereed gemaakt om als slaapplaats te dienen voor de mannen. Het paard bleef in de smederij. Mijn zus met haar gezin vonden een huis in het Waterstraatje. Iedereen had een plaatsje, "maar", zei mijn broer, wijzend op Terrie, "die hond moet ik hier niet hebben". Daar schrok ik van. "Hij kan in de smidse, bij het paard" probeerde ik, "ik zorg wel, dat hij niet in de weg loopt." "Nou, toe dan maar, maar denk er aan, dat ik geen vuiligheid van hem moet hier". Ik probeer de Terrie bij hem uit de buurt te houden, maar op een morgen was hij er niet om me te begroe ten. Ik zocht overal, liep elke straat in tot waar het water begon er riep hem. Verdrietig vroeg ik, waar Terrie was, maar ik kreeg geen antwoord. 'k Heb nooit geweten, wat er met mijn hond is gebeurd. "We zijn bevrijd" Op Oostkapelle merkten we van de bevrijding niet veel. Er waren te weinig mensen om feest te vieren. Het kaalscheren van de "Moffenmeiden" was, althans voor mijn gevoel, een beschamende gebeurtenis. Dat had niets te maken met vreug de, omdat we vrij waren. Het isolement was opgelost en er kon weer gereisd worden. De dames uit Westkapelle wilden een bezoek brengen aan hun dorp. Wij gingen mee. De roeiboot werd naar het begin van de Duin weg gebracht, eenvoudigweg, door om het dorp heen te roeien. Daar, waar de huizen met vloed onder water kwamen, waren plankiers gemaakt. Over deze plankiers lopend bereikten we de Duinweg. Daar stapten we in de roeiboot. Er mochten maar drie mensen tegelijk mee. Vrouwen in de Zeeuwse dracht namen flink wat plaats in. Aan het eind van de Duinweg was er een verrewagen waarmee we verder reisden. Door het bos ging de tocht. Kort voor Westhove moesten we zakdoeken voor onze mond en neus houden om de ondraaglijke stank van aange spoelde dieren niet in te ademen. Links van het pad lag het bezaaid met kadavers van koeien en paarden. Tenslotte kwamen we bij wat eens het dorp Westkapelle was geweest. Niemand had woorden voor wat we zagen. Het gapend gat in de dijk. De verstoring van alles wat veiligheid en ge borgenheid had betekend en de wetenschap dat er op deze plek zovelen waren verdronken Er woonden een paar gezinnen nog of alweer op zolders. We gingen op bezoek bij familie van de Westkappelse dames. Bij de koffie werd biscuit gepresenteerd met de woorden: "Dat is aange spoeld in blikken". Het was keiharde biscuit, niet te eten, wel te soppen in de koffie. Een zoon van de mensen vroeg mij: "Ga jij mee naar het strand, om chocola te zoeken?" "Chocola zoeken?" vroeg ik verbaasd. "Ja, dat spoelt aan van gezonken landingsboten". We togen naar het strand, 't Was laag water en we konden gewoon door de Dorpsstraat lopen tot vlak bij het gat. Ik vond in cellofaan verpakte repen en propte mijn zakken vol. Ik was ervan overtuigd: dat ik net aangespoelde repen vond. Later heb ik daaraan getwijfeld. De jongen liep de hele tijd voorop. Waarom had hij ze niet opgeraapt? Had hij ze misschien tevoren in blikken gevonden, van huis meege nomen en strooide hij ze uit op het zand, om mij niet teleur te stellen? In elk geval kwamen ze van de landingsboten. Immers, er was jarenlang geen reep chocola te koop geweest en zeker niet zulke keiharde dikke pure repen, stevig in cellofaan verpakt. "1945, Voorjaar en zomer" Zolang we op Oostkapelle woonden, was er geen school. Vooijaar 1945 besloten mijn ou ders, dat we om die reden naar Middelburg moesten gaan. Vanaf de Domburgseweg vertrokken we met een zeilboot, waarmee een Westkappelse schip per op Middelburg voer. 8

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 10