BIJ VEERE
DE DAG WAAROP DE DIJK
WERD GEBOMBARDEERD
Een ooggetuigeverslag
Woensdag 11 oktober 1944, een stille wat
nevelige oktoberdag.
Ik loop op de Poldersedijk. Rechts van me ligt
het Veerse Gat. Het is bijna eb; traag stroomt
het water richting Roompot.
Aan de einder zijn in de nevel vaag de contouren
te onderscheiden van de Noord-Bevelandse
dijken. Op de drooggevallen zandplaten krijsen
meeuwen; het verstoort de stilte niet, het bena
drukt ze eerder.
Aan mijn linkerhand ligt het eeuwenoude Wal-
cherse landschap. Akkers en weilandjes in een
grillig, kleinschalig patroon, doorsneden door
bochtige grindwegen en kronkelige aarden we-
gelingetjes. Het geheel gestoffeerd met mei
doornheggen, knotwilgen in de weien en meest
al kleine boerenbedoeninkjes, een tuin, een
boerenschuur en wat bijgebouwen; een musterd-
stapel en een bogerdje omringd met hoogop-
gaand hout.
In het voorjaar een feest van groen en witte en
rose bloesem, de weien geel van de boterbloe
men, de tuin van Zeeland; nu kaal en grijzig, een
toonbeeld van rust en evenwicht.
Ik zie op de Gapingseweg een paar bieten
wagens getrokken door de fameuze forse Zeeuw
se paarden op weg naar de Kaai in Veere. Uit
het landschap stijgen hier en daar traag wat
rookkolommetjes op, aardappelvuurtjes. Een
paar boerenarbeiders staan peeën te steken.
Ik heb er nog geen weet van dat dit beeld, dit
landschap, deze wereld na vandaag voorgoed
tot het verleden zullen behoren.
De rust van het moment wordt voorlopig
slechts af en toe verstoord door het doffe geluid
van geschutvuur aan de Walcherse westkust en
door geschreeuw van de bemanning van de
batterij luchtdoelgeschut. Deze staat opgesteld
naast het rangeerterrein van het smalspoor
naar de Vrouwenpolderse duinen. Op de plaats
van dit rangeerterrein ligt nu het bungalowpark
"Buiten de Veste".
Het is etenstijd en ik loop terug naar de
boerderij van mijn grootvader Kees de Bree,
waar ik met mijn familie woon.
De boerderij ligt aan de Platteweg op minder
16
dan 1 kilometer afstand van de Poldersedijk.
Langs de boerderij, evenwijdig aan de weg,
loopt een smal watergangetje (circa 3 meter
breed) richting dijk.
Na het eten ga ik op het naast de boerderij
gelegen stuk land mangels trekken; een eind
verderop is mijn oom David aan het werk.
Ik ben nog maar goed en wel bezig met mijn
werkzaamheden als mijn aandacht wordt ge
trokken door de alarmsirene van de batterij
luchtdoelgeschut tegenover ons. De Duitsers
bemannen het geschut.
Even later verschijnen een paar Engelse jagers;
ze schieten lichtkogels af in de buurt van de dijk.
Het afweergeschut begint te vuren, maar de
jagers verdwijnen even snel als ze zijn gekomen.
Dan hoor ik vanuit het noorden een snel
aanzwellend gebrom laag over de dijk zie ik
ze aankomen, een grote formatie Lancaster
bommenwerpers. Later bleek dat er 63 toestel
len waren en dat ze alle veilig op hun basis zijn
teruggekeerd.
Het afweergeschut barst opnieuw los en ook het
geschut dat bij de sluizen en op de Mijnenloods
is opgesteld vuurt nu op de naderende toestel
len. Deze gaan nu in grote cirkels laag boven
ons hoofd vliegen. Het lijkt me meer dan tijd om
dekking te zoeken; ik aarzel een moment of ik
naar huis zal rennen, de kelder in, of dat ik in de
droge sloot achter me zal duiken. Ik besluit tot
het laatste, in de sloot kan ik tenminste volgen
wat er gebeurt.
Ik ren dus richting sloot; van de andere kant
komt mijn oom David aanlopen, die iets verder
op aan het werk was. Vrijwel gelijktijdig duiken
we in de sloot. Vlak boven onze hoofden boort
tsjikeen granaatscherf zich in een meidoom-
stam.
Het is nu een hels lawaai van geschutvuur, laag
over denderende vliegtuigen en overal naast ons
inslaande granaatscherven.
Kijkend over de rand van de sloot zie ik boven
de dijk reeksen bommen naar beneden vallen.
Het vreemde is echter, dat we geen bomexplo
sies horen of zien. De dijk ligt er nog onge-