DE OMGESLAGEN BOOT IN "HET GAP' BIJ WESTKAPELLE 29 NOVEMBER 1944 Westkapelle. Wat niet verwoest was, stond in het water. Op de achtergrond de vuurtoren en de enige over gebleven molen "De Noorman". De twee andere molens werden tijdens het bombardement op 3 oktober 1944 verwoest. Van de 47 in de molen "De Roos" gevluchte burgers, kwamen er slechts 3 levend uit, één der grootste tragedies in Zeeland uit de oorlogsjaren. Foto: koilektie J.C. van Winkelen, Serooskerke. Na het bombardement op Westkapelle zijn wij, familie Dominicus, via Aagtekerke en Domburg, waar we ook weer weggebombardeerd werden, op 26 oktober 1944 gaan wonen in Pension Francke te Zoutelande (thans hotel De Distel). Op woensdag 29 november, Dankdag, maakten mijn broer Adrie en ik een strandwandeling naar Westkapelle; het was prachtig weer. Bij het gat in de dijk aangekomen, ging net het bootje van de O.D. (Orde Dienst) naar West kapelle, waar wij mee mochten oversteken. Dit was een Engels roeibootje, dat ze over trokken aan een lijn, die over het gat gespannen was. Na onder andere de plaats bezocht te hebben waar ons huis en bakkerij hadden gestaan er was niets meer te zien dan één groot gatliepen wij weer terug om met hetzelfde bootje weer overgezet te worden. De vloed was inmiddels veranderd in eb en het water stroomde met kracht terug vanuit de kreek naar de zee, dus zo in de maling. Er waren ongeveer 15 passagiers, wat eigenlijk teveel was, maar vanwege het getij was het de laatste overtocht die gemaakt kon worden en iedereen wilde graag naar huis terug. Er kon ook niet langs de lijn worden getrokken; het water was te hoog, zodat de lijn onder water was komen te staan. Iedereen moest staan in de boot en alle mannen moesten roeien. We gingen varen tussen de kreek en de overgespannen lijn, een behoorlijk stuk water. Ook ik stond aan de riemen, 15 jaar jong, uiteraard voorovergebogen om te roeien. Ongeveer halverwege werd een vrouw bang en stapte. De stuurman, P. de Pagter, riep nog: "Iedereen blijven staan", maar het was al te laat. De vrouw greep mij bij mijn schouder; ik verloor hierdoor mijn evenwicht en viel achter over op de rand van de boot. Toen ik zo lag, zag ik alles over mij heen komen. De boot sloeg om; hierdoor werd ik naar beneden gedrukt en kwam pas achter de lijn weer boven water. De meesten hadden kans gezien de lijn, die van de ene kant naar de andere kant liep, te pakken en hingen hier, afwachtend, aan. Mijn broer Adrie zat boven op de omgekeerde boot. Toen de boot dicht langs de kant kwam, kon hij er af springen en is uit het water gehaald. Zelf probeerde ik met Coba van Sluys en Pietje Janse, twee meisjes in klederdracht, schuin tegen de stroom in naar de kant toe te zwemmen; onbegonnen werk. Na lang worstelen (de precieze tijd weet ik niet meer), kwamen we alle drie in een grote draaikolk terecht. De twee meisjes middenin werden als een tol naar beneden gezogen, waarbij de mutsen van hun hoofden schoten. Ik zat meer aan de buitenkant van de draaikolk en werd richting land geslingerd. Toen ik zo moe was, dat ik het op wilde geven, voelde ik ineens bodem onder mijn voeten en stond bij de oude dijk tot over mijn middel in het water. Na lang worstelen tegenin de stroom kon ik lopend aan land komen. Een wonder Gods had mij gered en niet mijn eigen kracht; dat voelde ik goed. De mensen aan de lijn hadden ook een harde strijd, omdat door het gewicht ook zij onder water werden getrokken. Een kind dat zijn vader vasthield kon dit, door een rugzak op zijn rug, niet volhouden en pas toen hij had losgelaten kregen de anderen weer wat meer lucht. De O.D.-er Waterman is terug gezwommen om de lijn bij Westkapelle door te snijden, waarna de O.D.-ers aan de Zoutelandse kant via de lijn de mensen uit het water konden trekken. Groot was de verslagenheid, toen na hergroe- 26

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 28