ons hoofd, die in het noordelijk gedeelte van de stad insloegen. Overal zag je lichtflitsen van inslaande granaten, er hing een verstikkende rook, wolken stof dreven door de straat en door de huizen. En juist op het moment dat deze beschieting losbarstte waren de Royal Scots begonnen met de Coosje Buskenstraat over te steken. Zij leden gevoelige verliezen, wij hoorden de gewonden op straat kermen en schreeuwen; jongens riepen: "Moeder, moeder, help me toch". Door het geconcentreerde vuur was het onmo gelijk de straat op te gaan om de gewonden te helpen. Wij zaten in onze stellingen in de huizen als toeschouwers van onwezenlijke, gruwelijke taferelen. Door het vreselijke lawaai, de tragische gebeur tenissen bij het Betje Wolffplein en de algehele verwarring van het ogenblik bemerkten wij hele maal niets van de Duitse tegenaanval met vlam menwerpers via de Badhuisstraat, die door de Commando's bloedig werd afgeslagen. Dit feit, dat wij daarvan niets bemerkten, illustreert de enorme verwarring die er in deze ogenblikken plaats had gevonden. Op enkele tientallen meters afstand werd een complete Duitse tegenaanval afgeslagen en je wist er helemaal niets van! Het elfde peloton, dat nog steeds de "Speckens- hoek" bezet hield, had door de beschieting ook verliezen geleden. Toen de Duitse aanval was afgelopen, hield ook de beschieting van Duitse zijde op. Alleen onze eigen artillerie vuurde nog steeds op het noor delijk stadsgedeelte, waar de inslaande granaten voor een aanhoudend achtergrondlawaai zorg den. Ons peloton kreeg opdracht de Royals te gaan helpen met de berging en afvoer van de slachtoffers naar Uncle Beach, met uitzondering van onze brengroep, die nu positie nam aan de achterzijde van de Coosje Buskenstraat, om even tuele nieuwe Duitse tegenaanvallen via de Kom te weerstaan. Na enige tijd bemerkten wij dat geleidelijk aan vrijwel ons hele peloton, met de mannen van de Royal Scots naar de overzijde verdwenen en dat zij niet meer terugkwamen. Slechts drie Brengroepen, twee van de Royals en de onze zaten nog achtergebleven aan deze noordkant van de Coosje Buskenstraat. Alles was nu erg stil geworden in onze sektor en enkele jongens kregen het op hun zenuwen. "Laten we teruggaan, we zitten hier helemaal alleen", werd er gefluisterd. "Straks komen de moffen terug en wat moeten wij dan, aan de overkant is het veel veiliger". Het kostte mij moeite m'n eigen jongens en het handjevol makkers dat niet was weggegaan, over te halen op hun post te blijven. Ikzelf voelde mij ook helemaal niet "happy" en zou ook heel graag naar de schijnbaar veilige "overkant" zijn terug getrokken. Toen het eindelijk begon te schemeren bleek dat we uiteindelijk toch niet helemaal alleen over waren. Na die griezelige ogenblikken, toen wij dat gevoel van verlatenheid enorm sterk ervoeren, toen wij inderdaad vrijwel helemaal alleen in die huizen zaten te zitten, waren geleide lijk, in kleine groepen onze eigen mensen en die van de Royal Scots de straat weer overgestoken, nadat zij de gewonden in het gebied bij Uncle Beach hadden afgeleverd. Zij hadden gewoon hun opdracht uitgevoerd en waren weer terugge komen. Voor ons had dit echter eindeloos lang geduurd, waardoor wij even de indruk hadden gekregen dat men ons in de steek had gelaten. Bovendien waren ook de Commando's de gehele tijd gewoon, in alle stilte, op hun post gebleven. Het gevoel van verlatenheid en eenzaamheid werd mede verdreven door een andere "bijdrage". Deze werd geleverd door Harry Serls van het elfde peloton die, kort voordat het helemaal licht was geworden in het huis naast de bakkerswinkel van Speckens achter een piano ging zitten en bekende liedjes begon te spelen. In het schemer licht klonken deze deuntjes erg onwezenlijk over het verlaten Betje Wolffplein, waar de afgelopen uren zoveel helse dingen hadden plaatsgevonden. Wij schreeuwden allerlei "verzoeknummers" over de straat naar de posities van het elfde peloton, terwijl Harry er lustig op los speelde. In het stof en het puin van de Coosje Buskenstraat gingen onze gedachten even terug naar huis, naar onze "lassies" en "girls" in Hawick, Gallashields, Aberdeen Het was nu dus 2 november en het was weer dag geworden. We kregen een korte tijd van rust en begonnen daarna onze posities aan de Verlengde Glacis- straat te verbeteren. Wij drongen de huizen binnen die meer naar de Boulevard toe, aan de Kom lagen en nestelden ons op één van de bovenverdiepingen, met uitzicht op het reservoir dat later de "Kom" bleek te heten. Van hieruit vuurden wij op alles wat zich, voornamelijk aan 39

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 41