Toen die Duitse telefonistes kwamen, dachten we: dat zal wel niet veel voorstellen. Daar vergisten wij ons lelijk in. Ze konden het werk goed aan. Aanvankelijk beheerden deze dames een eigen telefoonpost voor de Wehrmacht. Later namen ze de bediening van de hele telefooncentrale van ons over. Dat kwam omdat we konden mee luisteren en dus ook de Duitse gesprekken hoorden. De Wehrmacht was bang voor spio nage, daarom moesten we weg. Je kreeg toen de merkwaardige situatie dat een Vlissinger die een telefoongesprek aanvroeg met een Duitse tele foniste te maken kreeg. Omgekeerd: in de eerste periode van de oorlog kreeg ik Duitsers aan de lijn. Omdat ik goed Duits sprak, vroegen zij wel eens "Sind Sie Deutsch?" Ik antwoordde dan bits: "nein, ich bin Hollanderin". Toen we uit de telefooncentrale weg moesten, kwam ik bij de postdienst van Vlissingen terecht. De andere telefonistes werden overgeplaatst naar Gorkum. Om het postkantoor binnen te komen beschikte ik over een speciaal identiteitsbewijs. Er zaten Duitsers van de Feldpost, die toezicht hielden op het postverkeer van en naar de Duitse militairen. Ondanks dat toezicht lukte het de Nederlandse bestellers nogal eens goederen uit de voor de Duitsers bestemde pakketten te halen. Dat werd dan bij ons thuis in de Vrouwestraat in een pakhuis opgeslagen en later verdeeld. Er bestond ook een levendige handel in 'Belze shag'. Bij het transport van de post kwamen de bestellers uit Vlissingen ook in Zeeuws-Vlaan- deren en op de terugweg werd shag meege bracht. Het is nog een politiezaak geworden, maar wegens gebrek aan bewijs is niemand opgepakt. Bij luchtalarm gingen we naar de schuilkelder, maar eerst moest de kas in de kluis worden gezet. Als ik avonddienst had gehad, werd ik na afloop door één van de bestellers naar huis gebracht. Ik woonde niet ver van mijn werk, maar er zwierven veel dronken Duitsers door het aardedonkere, verduisterde Vlissingen en die zorgden nogal eens voor problemen. Politie bescherming werd ons geweigerd, omdat men bang was dat daaruit verhoudingen zouden ontstaan. Ik ben ook nog gedetacheerd geweest in Mid delburg, Oostburg en Steenbergen. Dat was nog een hele toestand. Op mijn pensionadres in Vlissingen moest ik altijd voor uit mijn distributiebonnen afgeven. Als je dan gedetacheerd werd, zat je zonder bonnen en kostte het veel moeite om mensen bereid te vinden je in huis te nemen. Tussen Vlissingen en Middelburg reisde ik heen en weer met de tram. Ik nam dan ook wel eens bonkaarten mee voor onderduikers. Je zat dan, doodsbang voor controle, in de tram. Op Dolle Dinsdag (5 september 1944) was ik bij mijn moeder in Kortgene en kon niet meer terug naar Vlissingen. Ik heb toen gebeld met de directeur van het postkantoor, die mij opdroeg dan maar in Kortgene te gaan helpen. Tenslotte ben ik op een tandem naar Vlissingen terugge gaan. Tijdens de bevrijding van Vlissingen was ik weer in Kortgene. Vrij kort daarna ben ik op de fiets naar Vlissingen gegaan. Toen ik daar mijn werk hervatte, zaten er in het telefoonkantoor enkele Engelsen. Zij waren alleen aanwezig, voerden niets uit en keken toe. Er was al weer snel telefoonverkeer ondanks het feit dat geheel Vlissingen in puin lag. Met de Engelsen hadden we ook genoeg te stellen. Zij dronken nog meer dan de Duitsers. Maar van hen kon je het hebben; het waren onze bevrijders. Ze deelden o.a. chocolade en sigaretten uit. We gingen er mee dansen in de zogenaamde Pioneer Hall op Boulevard de Ruyter. Ik had een keer mijn persoonsbewijs in bewaring gegeven aan een Engelsman, die ondergebracht was in Hotel Goes. Laat ie nou de volgende dag overgeplaatst zijn. Gelukkig had hij mijn per soonsbewijs achtergelaten. Na de bevrijding heb ik niet lang meer bij de PTT gewerkt. Mijn verloofde keerde in de loop van 1945 terug uit Duitsland. We zijn toen getrouwd, waarna ik de PTT heb verlatenAls je getrouwd was, moest je weg" Tot zover het verhaal van mevrouw Polderman. Het was voor mij aanleiding de plek te bezoeken waar zich dat allemaal heeft afgespeeld: de Steenenbeer. Het werd een ontgoocheling. Het postkantoor is met Vlissingse voortvarendheid 4

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1994 | | pagina 6