ZO BLIJVEN WIJ MET HART EN MOND
acht mensen woonden we nu in een klein huisje.
Twee bedden boven, een ledikant in de kamer
en één in de keuken. Mijn oom en vader
werkten voor de Droogmaking Walcheren.
Elke dag brachten ze aangespoeld hout mee en
daar zaagden mijn tante en ik blokken van om
in de kachel te stoken. Het hout legden we op
een zaagstoel en dan ieder aan een kant en met
een grote trekzaag. Zo hadden we stooksel voor
een dag.
Als mijn vader een vrije dag had, gingen we
fuiken zetten op het ondergelopen land.
We leenden een bootje en zetten de fuiken uit
langs een heg of in een boomgaard. Voorjaar
1945 bloeiden de fruitbomen nog eenmaal op
hun oude sappen. Het was een prachtig gezicht,
de tere bloesems boven het grimmige water.
Daarna verdorde alles door het zout.
Je kon alleen bij hoog water over Walcheren
varen. Bij laag water liep je vast op hoge
stukken en er was een enorme stroom naar het
dijkgat toe. Doordat het water bij vloed in
stroomde en bij eb weer uit, werden sloten en
watergangen uitgeschuurd tot diepe kreken.
Het water kookte en schuimde. Van hoog naar
laag leek het een waterval. Het vrat aan huizen
en schuren. Bij storm braken ruiten, ramen
werden losgerukt en deuren spoelden weg. Het
huisraad danste mee op de golven. Bij zuid
westenwind lag het wrakhout hoog opgestapeld
tegen de Kanaaldijk.
Oom en tante kregen een huis toegewezen, waar
Duitsers in gebivakkeerd hadden. De houten
vloer hadden ze in de kachel verstookt. Oom
reed met een kar naar de Kanaaldijk en viste
daar een zijkant van een houten schuur op.
Met wat passen en meten werd dat een "nieuwe
vloer". Het hout was uitgezet door het water,
maar toen het droogde kromp het weer en
kwamen er kieren in de vloer. Maar men had
onderdak en dat was veel waard.
Het was een droeve tijd geweest, een angstige
tijd, maar we waren allen gespaard en samen.
We waren jong en hadden soms toch plezier. Er
was onder de mensen saamhorigheid en dat was
iets om dankbaar voor te zijn en Walcheren
werd weer droog.
J.S. van Wallenburg-Ver linde
"Toen kwam het water"
Vanuit ons huis keken we aan de achterzijde uit
over het eiland en aan de einder zag je de
duinenrij van Valkenisse tot Zoutelande, terwijl
de vuurtoren van Westkapelle een altijd aan
wezig beeld was. 's Nachts streek het licht ervan
over onze slaapkamer.
Die ene nacht was het zo vertrouwde licht er
niet. De bommen waren op Westkapelle geval
len. We hadden in de tuin gestaan en het bom
bardement met ontzetting gadegeslagen.
De dijk was door en de zee zou bezit nemen van
ons eiland.
Vader was smid. Zodoende kende hij de boeren
en was het voor hem niet moeilijk, om een paard
en wagen te mogen gebruiken.
In alle vroegte werd er beddegoed op een wagen
geladen. De meubels waren op de zolder gezet
en beneden was het huis akelig leeg. Met ons
allen klommen we op de kar. Wij met ons zessen
en de herdershond, Terrie. Het gezin van mijn
zus ging ook mee. Vader mende het paard.
Ruïne op het oude kerkhof achter de Smederij
Brigdamme
7