bruikten, zullen ongetwijfeld niet aan de kant van de Afgescheidenen hebben gestaan. Met het woordje „klant" werd iemand bedoeld die de godsdienstoefeningen bij jonkheer Ver- sluijs bijwoonde. De schrijver van „Domburg in woord en beeld" (1913), de heer H.M. Kesteloo vermeldt: ,,Deze samenkomsten, eerst in eene kamer van het heerenhuis, later in het koetshuis, soms ook in de groote landbouw schuur, wekten in het begin meer spot dan haat, weinig ontzag, omdat men, gedachtig aan het verleden van den eigenaar, niet veel vertrouwen in diens vroomheid stelde en menigeen dacht, dat velen met hun kerkbezoek te gelijk een aanval voorhadden op den welvoorzienen buidel van den landedelman" Iemand die als een wolf in schaapskleren de godsdienstoefening op 20 december 1835 op Sint Jan ten Heere had bijgewoond schreef in een schimpschrift 2): ,,Ik klom op een bank en toen zag ik ras, Wat karikatuur de prediker was; Hij stond aan den schoorsteen, heel stijf en heel strak, Terwijl hij tot God eene supplieke 3j sprak. De heer van de plaats met gesloten gezicht, Stond juist met het front naar den spreker gericht, Geplaatst aan den anderen kant van den haard. Twee lievelingszusjes, die zaten bezijden, Haar oogjes geloken, haar handjes in beiden. Mijn hart werd bewogen, bij 't lokkend aanschouwen, Ik sloot dus mijn oogen, mijn handen gevouwen. Beseffende, hoe in 't gezelschap dier vromen Een wolf in de vacht van een schaap durft te komen". Jonkheer Willem Versluijs werd op 3 november 1798 in Middelburg geboren. Zijn wieg stond in een prachtig patriciërshuis aan de Lange Delft. Op 11 november 1798 werd Willem in de Waalse kerk gedoopt. Zijn ouders Marinus Emanuel Cornelis Versluys en Maria Petronella van den Brande waren schatrijk. Behalve het pand aan de Lange Delft bezaten ze het landgoed Sint Jan ten Heere. Het bestond uit een herenhuis, koetshuis, orangerie, tuinmanswoning, park met waterpartijen, her tenkamp en een hofstede met bouw- en wei landen ter grote van 72 ha. Na het overlijden van Versluys sr. in 1825 werd Willem, als oudste zoon, eigenaar van Sint Jan ten Heere. In 1827 ging hij er permanent wonen. Op 1 mei 1828 had de 19-jarige Elisabeth Cornelia Massee zich als huishoudster verhuurd op Sint Jan ten Heere. Jonkheer Willem en huishoudster Elisabeth konden het heel goed met elkaar vinden, zo goed zelfs, dat ze op 20 oktober 1836 met elkaar trouwden. Het huwe lijk lijk werd te Domburg voltrokken. De schatrijke 37-jarige jonkheer trouwde een 27- iarige vrouw van eenvoudige afkomst. Dat ze van eenvoudige afkomst was, blijkt uit de getuigen bij hun huwelijk. De getuigen van de bruid waren haar zwager Johannes van Niekerk, kleermaker te Middelburg en haar broer Johannes Massee, winkelier te Goes. Maar ook de bruidegom had getuigen gekozen die uit een eenvoudig milieu kwamen. Het waren Adriaan Coppoolse, landbouwer en ouderling van de Afgescheidenen en de tuinier en oefenaar Johan Willem Vijgeboom (1773-1845). Vijgeboom had zich in 1822 afgescheiden. Vanaf die tijd ging hij als oefenaar door het leven. Hij was onder andere actief in Zeeuws- Vlaanderen. De Afgescheidenen daar noemden hun kerk De Herstelde Kerk van Christus. In 1835 sloot hij zich aan bij de Gereformeerde Gemeente Jesu Christi te Sint Jan ten Heere. Ook hier ging hij regelmatig als oefenaar voor. Op verzoek van Willem Versluijs kwam Vijge boom in 1836 op Sint Jan ten Heere wonen. De kerkgangers van de Gereformeerde Ge meente Jesu Christi te Sint Jan ten Heere kwamen voornamelijk uit de omliggende plaat sen als Domburg, Aagtekerke, Westkapelle, Meliskerke en Grijpskerke. Nu was in die tijd het Wetboek van Strafrecht van kracht dat nog uit de Franse bezettingstijd stamde. In artikel 291292 en 294 van de Code Pénal (Wetboek van Strafrecht) stond dat het verboden was gezelschappen of vergaderingen te houden van meer dan 20 personen zonder toestemming van de regering op straf van boete voor de leiders en de eigenaar van de beschik baar gestelde ruimte. Artikel 191 van de grond wet garandeerde vrijheid en bescherming voor godsdienstige gezindheden in het koninkrijk. Dit werd zo uitgelegd dat die vrijheid alleen gold voor de bestaande gezindten op het tijdstip van de uitvaardiging van de wet. Dus de voorganger en de eigenaar van de ver gaderruimte liepen het risico gerechtelijk te worden vervolgd. Op 26 maart 1836 sprak de rechtbank te Mid delburg het eerste vonnis uit wegens een verbo- 23

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1995 | | pagina 25