van den zeiven, op zijn kosten en voor zijn rekeningen, eenen anderen molen te mogen stel len, mits dat dezelve niet minder capabel zij ter bedieninge van de opgezeetenen dan den omge- waaiden is geweest Hoeuft was het eens met de secretaris, en stelde dat de herbouw nodig wastot gerief van de opgezeetenen als tot conservatie en oeffeninge van het heerlijk- en dwangrecht". De nog bruik bare delen van de vorige molen werden verkocht voor 150; de nieuwe kostte ongeveer 2000. Het was niet de eerste keer dat de Buttingse molen omwaaide. In 1622 en 1683 gebeurde hetzelfde en regelmatig moest de secretaris van de heerlijkheid de in Den Haag of Heemstede wonende ambachtsheer smeken om geld te geven voor het noodzakelijke onderhoud. Vooral Mattheus Hoeuft, ambachtsheer van 1652 tot 1669, kreeg vaak brandbrieven van zijn secretaris. De laatste zag ter plaatse toe op de uitoefening van de ambachtsheerlijke rechten als het jacht- en visserijrecht en was tevens ver antwoordelijk voor de molen. In 1659 kreeg secretaris Willem Verriene ruzie met de mole naar Markus Lourense. Deze ...spreect van verminderinghe ende afslach van pacht, doch (ik) vertrouwe dat hij tot den ouden pacht wel zoude verstaen, wanneer de molen behoorlijk gerepareert ware, alsoo hij dacht niet langer te connen malen Verriene stuurde een tim merman op inspectie, maar kreeg van Hoeuft geen geld. Deze koesterde grootse plannen voor de herbouw van de kerk, en liet de rest van zijn heerlijkheid verkommeren. Hoeufts correspon dentie aan zijn zaakwaarnemer is niet gevonden, maar kennelijk stoorde hij zich aan het gezeur over geld voor de molen. De secretaris overwoog de molenaar zelf op te laten draaien voor de onderhoudskosten, "hetwelcke", volgens hem echter "niet practyckabel en is, alsoo niemant den moolen op sulcken conditie soude pach ten Alles bleef bij het oude; in 1662 moest de secretaris zeer omzichtig de aankoop van een nieuwe molensteen verantwoorden en bena drukte hierbij, dat het echt wel de goedkoopste was; een afdankertje van een Middelburgse ko renmolen Deze verwikkelingen rond de Buttingse wind molen illustreren een fenomeen dat in de zeven tiende en achttiende eeuw vaker voorkwam in deze contreien: een ambachtsheer die zich niets aantrekt van het lot van zijn noodlijdende dor pelingen, maar ondertussen wel pronkt met het bezit van de heerlijkheid. De Heer van Buttinge liet de molen, een belangrijke factor in de voed selvoorziening van de dorpelingen, zelfs bijna verpauperen. Het beeld van de verhouding tussen ambachtsheer en onderdanen, dat zo ontstaat, is niet bepaald gunstig. In het hier besproken geval blijkt duidelijk de geringe be trokkenheid van de Heer van Buttinge bij het welzijn van "zijn" bevolking. De molen van Buttinge is eigenlijk nooit een bloeiend bedrijf geweest. Tijdens zijn bestaan had hij steeds te kampen met ambachtheren die niet betaalden, stormen en ongelukken. De weinige vaste klanten van de molenaar konden het niet rendabel houden, "de muelens van St. Janskerke ende Bottinge sijn anno lxxii (1572) inde troubelen gedestrueert en verbrandtaldus een notariële aantekening. Daarna duurde het maar liefst negentien jaar voor er weer een molen gebouwd werd. Over de oude is niets bekend, evenmin als over de plaats waar hij precies stond. De nieuwe werd in 1591 op een heuveltje, zuidoostelijk van de voorma lige dorpskern, gezet. Een contract tussen juf frouw Jacqomyne de Lange, vermoedelijk de ambachtsvrouwe, en timmerman Jan Jansz. uit Middelburg spreekt over "het redicheeren van een nieuwen wintmeulen". Enkele decennia later, in 1622, stapten beiden wederom naar de notaris, deze keer omdat ze "begheren weder op te regten de omgewaeide corenmolen van der Bottinge". In 1683 sloeg de molen tijdens een storm alweer tegen de vlakte. Het jarenlange slechte onderhoud, hiervoor besproken, is daar mogelijk debet hieraan. Korte tijd later werd er een nieuwe gebouwd. De molen heeft na de eerdergenoemde verbouw in 1735 vrij lang stand gehouden, tot in het begin van de negentiende eeuw, toen hij defini tief ten onder ging. Het bedrijf werd echter zo verliesgevend voor de ambachtsheer, dat het in 1761 werd verkocht aan een particulier,en is bevonden thans voor nodige reparatie te moeten worden gespendeert 10:-:- (f 60, waar onder dan ook is eene roede oft wiek, die voor eenige dagen is afgevallen" aldus een brief van de secretaris. De koper was Pieter Calle- waart, die in hetzelfde jaar zich als molenaar in Buttinge vestigde. Hij kreeg het recht om dit 26

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1995 | | pagina 28