geweest zijn.
Het boek "De Zorg Gewogen" van J.L. Kool-
Blokland (1990) geeft enkele voorbeelden.
,,De burgerwees Jan Deurkant was in 1727
herhaaldelijk dronken en vloekte en vocht dan,
zodat zijn baas schade leed door de ergernis van
de burgerij en zich bij de diakenen beklaagde.
De gebruikelijke straffen van het blok aan zijn
been en opsluiting in de donkere put volgden,
zodat hij na een paar dagen ontnuchterd beleed
'dat sijne misdaat hem van herten leed was en
versogt met tranen in sijne oogen dat de vaders
soo goedt geliefden te wesen om hem sijne
misdaat genadig te vergeven, belovende sulks
nooijt meer te doen'. De vaders namen zijn
berouw serieus en waarschuwden slechts dat als
hij weer zoiets zou uithalen, hij 'als een quaadt-
willigen jongelink naar Oost-Indien' zou worden
gezonden 'anderen ten exempel'. Hij beterde zijn
leven en hoefde niet naar zee. Zijn maat, de metse
laarsleerling Christiaan van den Abeele van acht
tien of negentien jaar, bleef ondanks de herhaalde
vermaningen en bestraffingen zich slechts gedra
gen. De diaken-vaders wendden zich tot de
voltallige vergadering van diakenen, verklarende
'dat in het borgerweeshuys een jongelink was
genaamt Christiaan van den Abeele, die door syn
quaadaardig gedrag soo ver gekomen was dat hij
in de geheele stadt geen werk heeft konnen krij
gen'. Bij de minste en geringste aantasting van
zijn rechtvaardigheidsgevoel, begon de jongen
meteen te vloeken en met stenen te gooien. Hij
had zelf eens een knecht met een mes de kleren van
het lijf gesneden. De knaap was nu zo berucht, dat
niemand hem meer in dienst wilde nemen. De
diakenen stuurden daarop deze nutteloze opeter
als soldaat naar Oost-Indië en dat 'tot spiegel en
exempel' van de andere wezen. Uiteindelijk ging
de knaap vrijwillig aan boord van het schip ,,'t
Slot ter Hooge", bedancken de vaders over hunne
goede sorgen en weldaden aan hem bewesen'. Zijn
broer, eveneens een lastige knaap, volgde meteen
zijn voorbeeld en vertrok als opperkuiper naar de
Oost.
Overigens gebeurde het vaak dat moeilijke en
lastige jongens zelf ook graag weg wilden uit het
weeshuis, zodat de regenten blij waren dat de
weesjongens er zelf voor kozen naar zee te gaan.
In 1766 hadden de diakenen steeds last met
Simon de Koster, een zoon van rijke ouders, die
zich steeds ergerlijk gedroeg. Toen hij vroeg te
mogen varen, werd zijn verzoek met opluchting
ingewilligd. Hij ging nota bene als ziekentroos
tersjongen varen, maar overleed al op de heenreis
in april 1767. In 1772 waren er steeds moeilijk
heden met de elfjarige Wouter Bogart, die in de
kinderkamer de moeder tot wanhoop bracht door
zijn ongehoorzame en tegendraadse gedrag. In de
kerk gedroeg hij zich uitermate oneerbiedig en
had tegen ieder een grote mond, meer dan andere
wezen. Hij werd opgehitst door vier grotere
jongens, Jan Akkerdaas, Willem Brand, Willem
Bevons en Jacobus Schraphage. Dit groepje
maakte de personeelsleden in het burgerweeshuis
het leven zuur en vooral de portier moest het
ontgelden. Zij bedreigden hem en deden 'denzel-
ven alle kleinigheden en verachting aan om
hem, was 't mogelijk het binnen dezen huyze
moede te maaken en dit huys door hunnen
brutaliteit in onrust te stellen'. De opgelegde
straffen hielpen niets, de jongens bleven moei
lijkheden maken en zwalkten dronken op straat,
waarbij zij de buurt onveilig maakten, 'allerijs-
selijkst' vloekten en vele burgers bedreigden.
Deze jongens zijn uiteindelijk allemaal naar zee
gegaan, tot opluchting van het weeshuispersoneel".
Volgens het boek "De Zorg Gewogen" hebben
tussen 1720 en 1773 ongeveer 63 weesjongens
aangemonsterd bij de drie genoemde compag
nieën. Drs. V. Enthoven, schrijver van het
artikel "Veel vertier. De Verenigde Oostindische
Compagnie in Zeeland, een economische reus
op Walcheren. Archief jaargang 1989", heeft
het over vele tientallen. Doeke Roos heeft het in
"De Zeeuwen en de V.O.C." over enige honder
den gedurende het bestaan van deze compagnie.
Hij schrijft dat in de 18e eeuw het Armenwees
huis en het Burgerweeshuis te Middelburg elk
jaar zo'n twintig jongens aan de Kamer Zeeland
leverden. Ook het Burgerweeshuis van Zierikzee
heeft jongens met dat doel naar de Kamer
Zeeland van de V.O.C. gezonden.
De Compagnie betaalde de gage van de jongens
aan het weeshuis en de jongens kregen wat
zakgeld.
Weesjongens hadden tot hun 25e jaar verplich
tingen aan het weeshuis. Hadden ze eenmaal
deze leeftijd bereikt dan verrekende het wees
huis alle gemaakte kosten met de wees, en kon
hij gaan en staan waar hij wilde.
In 1786 besloot het Armenweeshuis te Mid
delburg geen wezen meer te leveren voor reizen
naar West-Indië. Het weeshuis had zich name
lijk verplicht alle wezen bij elke nieuwe reis een
complete uitrusting mee te geven. Omdat reizen