1956 in een interview gezegd. Moeilijke tijden braken er voor hem en zijn gezin aan, toen Veere in 1918 aangesloten werd op het gasnet en Kees vele klanten kwijtraakte. Gelukkig heeft dat maar korte tijd geduurd, want op 7 april 1921 werd hij door Monumen tenzorg aangesteld als gids in de Grote Kerk. Twee dagen na zijn aanstelling kwamen reeds de eerste bezoekers opdagen, die van zijn diensten gebruik wilden maken, 't Was toen nog wat onwennig en hij kende zijn lesje nog niet zo best. Maar dat leerde hij vlug genoeg aan en sindsdien heeft hij het duizenden malen gezegd. "Hoe gaat dat nou. Geldof, als er Engelsen komen?" heeft destijds eens iemand aan hem gevraagd. En eerlijk verklaarde Kees: "Dan loop ik te zweten, meneer!" Daar is toen verandering in gekomen. Kees ging Engels leren. Tweemaal in de week kreeg hij les, totdat hij ook de Engels sprekende toeristen in hun eigen taal het verhaal van de Grote Kerk kon doen. Tussendoor leurde hij met zijn petroleum van de Automaat. Oudere Veerenaren weten zich nog goed te herinneren, hoe hij wekelijks een folder uitdeelde met daarin een strip die elke week eindigde met de woorden: "Hoe het Pijpje Drop verder vergaat, staat weer in de volgende Automaat." Na de Tweede Wereldoorlog begon Kees voor zichzelf. Toen hij op 16 februari 1951 vijftig jaar "in de olie" was, kreeg hij een koninklijke onderscheiding, namelijk de bronzen ereme daille verbonden aan de Orde van Oranje Nas sau. Tien jaar later mocht burgemeester Den Beer Poortugael hem de zilveren medaille op spelden. Tot aan zijn dood toe is Kees altijd een actief man gebleven en toen hij op 1 mei 1967 op 84-jarige leeftijd plotseling kwam te overlijden, verdween er weer een markant persoon uit de straten van Veere. Tot slot van dit artikel wil ik u nog een be levenis van Kees vertellen, die de krant heeft gehaald. Toen hij met zijn petroleumkarretje op vrijdag 26 april 1940 op de Veerseweg liep, zag hij plotseling hoe zich bovenaan de toren van de Grote Kerk een rookwolk ontwikkelde. Hij kon de windwijzer amper meer zien. Kees, die dagelijks vertelde hoe de kerk in 1686 door brand verwoest was, wist welke desastreuse gevolgen de rooie haan voor het kerkgebouw kon hebben. Hij besloot onmid dellijk maatregelen te gaan treffen. Net toen hij zijn karretje aan de kant van weg had gezet kwam de heer Loois, de opzichter van de restauratiewerkzaamheden aan de kerk, aan fietsen. Na het verhaal van Kees aangehoord te hebben, begaf hij zich haastig naar de kerk en zond een drietal mannen naar boven om een onderzoek in te stellen. Tot hun grote verwon dering ontdekten zij, dat er van brand geen sprake was, maar dat een zwerm vliegende mieren de veroorzaker was van de grote wolk boven de toren. Navraag bij Kees leerde, dat het wel vaker was gebeurd dat er zich vliegende mieren boven in de toren bevonden. Meerdere malen werden bezoekers zo geplaagd door deze diertjes, dat zij het boven op de toren niet meer konden uithouden. J.H. Midavaine 11

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1995 | | pagina 13