Pas in 1894, bij de ontdekking van de pestbacil
door de Franse onderzoeker Yersin, kon weten
schappelijk worden vastgesteld dat de rattevlo
de grote schuldige was. Door nauw contact tus
sen rat en mens volgde besmetting.
Dat dit kon gebeuren was in de onhygiënische
steden en dorpen niet onlogisch. De huizen
waren klein en plaatsen waar ratten zich kon
den bergen waren hier legio: in de bedstee, tus
sen muren, in de varkensstallen en kippenhok
ken. Besmette ratten bleken ook te reizen over
water of land. De periode van de Opstand en de
troepenbewegingen en belegeringen van steden
waren mede van invloed op de verspreiding
van de pest. In 1568 waren in Holland al pest-
slachtoffers gevallen. Dit jaar staat ook voor
Zeeland als pestjaar bekend.
In de periode rond 1571 blijkt dat "de sorge-
licken en periculoesen tijt van de contagieuse
ziekte (geseit de peste) die airede God bestemt
binnen en buiten dese eiiande in diversche
plaetsen ontsteeken en reguerende is." Of dit
nog een staartje was van de in 1568 uitgebro
ken epidemie of dat het vlak voor september
1571 de kop had opgestoken blijkt niet uit de
bronnen.
Ter voorkoming van verdere verspreiding werd
op 26 september 1571 na de hoogmis in de
kerk van Serooskerke een ordonnantie gepu
bliceerd met de titel "op de peste ofte gave
Gods". Deze werd uitgevaardigd door de
magistraat van de stad Veere en de ambachts
heer van Serooskerke.
De maatregelen waren voornamelijk gericht op
hoe om te gaan met reeds gestorven pestslacht-
offers en hoe kenbaar te meken dat in een huis
de pest heerste. Zo moest, wanneer in een huis
iemand aan de pest was gestorven of sterven
zou, men het huis zes weken gesloten houden.
Uit het raam aan de straatkant werd een "boul
stroo, ten minste dicke eene groven mans die
ende een elle lanck gebonden met drie banden
eene voet vanden anderen." Deze strobundel
bleef hier zes weken hangen. Bewoners en
bezoekers van "geinfecteerde huijsen" mochten
niet "achter straete gaen dan 's morgens voor
zes uren ende 's avonds naer zes uren ende zul
len met hem draegen een witte roede van twee
ellen lanck buijten den palme van de handt,
bloot buijten haer clederen."
Interessant is de bepaling dat "tot wiens huijse
de voornoemde zieckte zoude moghen commen
't zij ofte daer iemant van storve ofte niet daer
zullen de persoenen van de huise, naer de ken-
nisse vande zelve zieckte, terstont heurlieder
honden ende ratten dooden op peene van 10
schellingen." Verder in de tekst wordt omschre
ven dat het verboden is om varkens, honden en
ratten (dit woord is in de tekst omkaderd) te
houden. Varkens die men binnen de ring van
het dorp bracht werden verbeurd verklaard en
de eigenaar kreeg een boete.
Uit deze Veerse archiefbron blijkt dus wel
degelijk dat ratten als bron van besmetting
werden gezien. Het voert te ver om aan de hand
van deze ordonnantie het probleem te kunnen
oplossen dat Noordegraaf en Valk in hun boek
"De Gave Gods; De pest in Holland vanaf de
late middeleeuwen" hebben opgeworpen als
zouden berichten over ratten in het algemeen
en over grote sterfte onder deze dieren vooraf
gaande aan epidemieën er niet of nauwelijks
zijn. Toch kan deze Veerse archiefvondst iets
toevoegen aan de oplossing van een aantal
vragen over de aspecten van deze "Gave
Gods".
Peter Blom
Bronnen
- Gemeentearchief Veere, Archief stad Veere, inv.
nr. 1238 (stukken betreffende de volksgezond
heid).
- Zeeuwse encyclopedie (Middelburg, 1984).
- Leo Noordegraaf en Gerrit Valk, De Gave Gods;
De pest in Holland vanaf de late middeleeuwen.
(Bergen, 1984), 19 - 22, 73 - 77.
21