REACTIE
De heer B.M. de Meij uit Oudenhoorn
stuurde de redactie onderstaande reactie
Gaarne wil ik reageren op het artikel in "de
Wete", 24e jaargang nr. 3, juli 1995: Dorps-
wcmdeling Ritthem, 14 juni 1995; mogelijk
beter gezegd een erl ander aanvullen.
Ik ben in 1908 in Serooskerke (W) geboren en
heb vanaf 1914 tot 1929 mijn jeugd doorge
bracht in Ritthem.
Vanzelfsprekend kan ik de laatste zin van het
artikel. "Waarin een klein dorp groot kan zijn",
voor de volle honderd procent onderschrijven.
De inundatie was natuurlijk niet in 1994, doch
in 1944.
In mijn jeugd was er een smid met een vol
wassen smidsknecht; een wagenmaker; twee
kleermakers; een barbier; een vrachtrijder op
Middelburg; en op een zeker tijdstip drie zelf
standige bakkers; Wesdorp, Cornelis en Roelse;
vervolgens vijf zogenaamde kruidenierswin
kels; verder twee timmermanswerkplaatsen;
een postbode (te voet) Souburg-Ritthem-Wel-
zinge vice versa, met een klein postagentschap
en een molenaar.
Vervolgens een predikant (Nederlands Her
vormd) wonende in een grote pastorie dié afge
broken is en niet te vergeten een veldwachter.
Verder de beroepen die de Zuid Watering (de
Schone Waardin) met zich meebracht.
Als vereniging had men behalve ONDA (zie
bovengenoemd artikel) een Christelijke Jonge-
mannenvereniging, een Christelijke Meisjes
vereniging en een Christelijke Zangvereniging.
En een korte tijd zelfs een fluitclub.
Het vroegere Gemeentehuis was voor 1883 de
Lagere School.
Door een muur werd het grote schoollokaal in
twee vertrekken verdeeld; het voorste werd
Gemeentesecretarie, het achterste een ruime
Gemeenteraadskamer. In dit gebouw hebben
dus honderden Ritthemers hun "ja-woord" uit
gesproken.
In de Eerste Wereldoorlog heeft Ritthem een
aantal vluchtelingen uit België gehuisvest. Een
der vluchtelingen, K.A. van der Straeten, heeft
bij zijn terugkeer naar zijn vaderland, zijn
gevoelens over Ritthem in het volgende gedicht
weergegeven op 24-02-1915.
Vaarwel aan Ritthem
Lieflijk dorpken. dat ge zijt,
Aan die Schelde, grootsch en wijd,
Wees gegroet!
'k Heb gekuierd aan uw strand.
Langs uw welen, door uw zand.
En verbleven langen tijd
In uw goed.
't Heb uw niepen rood als bloed.
En uw bramen, wonder zoet.
Graag geplukt.
Ook uw paadjes, vaak begroeid,
Heeft ons langen tijd geboeid
En bij eiken nieuwen voet,
Diep verrukt.
En elk heultje langs uw sloot,
Dat ons vrijen toegang bood,
Vond ik lief,
'k Vond uw kerkjen, o zoo net.
Dat als waker daar gezet,
In het teeder avondrood
Zich verhief.
En die hoefjes, o hoe mooi
Moet het zijn in Lentetooi
met die haag!
Lijk "Ter Linde", "Bergenlust"
"'t Paradijs" en "Zeldenrust",
Met hun boom- en houtgesnoei,
'k Zag ze graag.
Ritthem! dorpken, rustig oord,
Brave burgers op mijn woord
Herbergt gij.
Opgekweekt in de natuur
Is het al één, vriend en buur,
En ze leven ongestoord
Zij aan zij
Ritthem, dorpken wees gegroet,
Nu met tegenzin mijn voet
U verlaat.
Eens wel, zoo 't den Heer behaagt,
Wen een blij der zonne daagt.
Kom ik met een los gemoed
Langs uw straat.
Ritthem, 24-2-1915
K.A. van der Straeten
28