waar hij ambachtsheer is, een aantal eigen bezittingen op aan gravin Beatrix, de echt genote van graaf Floris V, om die vervol gens weer van haar in leen terug te ont vangen. Naast 'die veste ende die woninghe' die Wolfert binnen het ambacht Zanddijk heeft - ongetwijfeld het kasteel Zandenburg - gaat het om die watermole ende dat molenwater ende havene, haven geit ende havendijck, ende alle die hofste den ende die erve die wi hebben viftich roeden alle om me die havene van dien diker inwairt.' Wat hier wordt beschreven is duidelijk de havenplaats Veere, gebouwd binnen het ambacht Zanddijk op grond van de plaatselijke ambachtsheer. Door hem zullen de huiserven ('hofsteden') langs en achter de havendijk aan nieuwe bewoners - vermoedelijk vissers, handwerkslieden en kooplieden - zijn uitgegeven, mogelijk tegen een erftijns. Of dit dan tijdens het bewind van Wolfert, dus niet erg lang voor 1282 is gebeurd, dan wel iets eerder onder een voorganger, is onzeker. Ik neig naar de eerste mogelijkheid, maar ik blijf voor zichtig: ik ken nu eenmaal geen vroegere gegevens met betrekking tot Veere dan de oorkonde van 1282. Toch is juist wat het laatste betreft niet iedereen dezelfde mening toegedaan. In de PZC van 27 oktober jl. krijgt P. Blom, gemeentearchivaris van Veere, van J.H. Midavaine het verwijt dat hij de oorkonde van 1282 ten onrechte zou hebben bestempeld als oudste document waarin Veere wordt genoemd. Volgens Midavaine dateert de eerste vermelding van Veere niet uit 1282 maar uit 1235. Het is duidelijk dat hij zich hier baseert op de achttiende- eeuwse geschiedschrijver en gemeente secretaris van Veere, Jacobus Ermerins. In diens werk uit 1786, Eenige Zeeuwsche oudheden; behelzende de heeren van l/ere uit den huize van Borssele, verwijst Ermerins naar een oud 'register' genaamd De ridderlyke tournoyen en hantspel van Holland dat aanwezig zou zijn in de reken kamer van het gewest Holland in Den Haag. In dat geschrift is volgens Ermerins sprake van 'die heere van Vere', in 1235 aanwezig bij een toernooi in Haarlem, waarbij onder anderen ook de graven van Holland, Kleef en Bentheim tegenwoordig waren. Ermerins neemt aan dat deze 'heere van Vere' Hendrik van Borsele is, de vader van Wolfert I van Borsele. Hendrik Wisse van Borsele komt in eigen tijdse oorkonden uit de jaren 1263-1266 inderdaad diverse malen voor; in 1276 blijkt hij te zijn overleden. Hij wordt in de desbetreffende teksten echter nooit heer van Veere genoemd. Vormt het door Ermerins aangehaalde 'register' nu een aanwijzing dat Hendrik Wisse in 1235 wel degelijk ais heer van Veere is aangeduid? Mij lijkt dat bepaald niet het geval. Vooropgesteld: tot nu toe heb ik nog niet kunnen achterhalen waar het werk De rid derlyke tournoyen en hantspel van Holland zich op dit moment bevindt. Ik zet het onderzoek hiernaar voort, maar ik vrees dat wij er rekening mee moeten houden dat het in de Franse tijd of later verloren is gegaan. Toch mag men op grond van wat Ermerins schrijft ook nu al aannemen dat het door hem genoemde handschrift geen eigentijds geschrift is uit de dertiende eeuw. Noch in oorkonden, noch in de belangrijkste verhalende bron voor die periode, de rijmkroniek van Melis Stoke, noch in de kroniek van Willem Procurator van rond 1325 en de midden-veertiende- eeuwse kroniek van Johannis de Beke vin-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1996 | | pagina 11