o hof, die sloot in dijk en duin uw zee van blonde terwe. Anderen waren wat negatiever in hun uit latingen. Met name reizigers van buiten klaagden over de slechte wegen. Een vriend van Erasmus bezocht onze streek in 1517 en schreef: waar je je ook keert, altijd wordt je weg geblokkeerd door diepe sloten. Je kunt alleen aangenaam lopen langs de zee dijken, alleen, daar is nauwelijks te komen. Op weg daarnaar toe moet je namelijk langs honderden vlaspoelen, waar het vlas ligt te rotten met een stank die de ergste riolen overtreft. Het water was vaak een bedreiging voor het Walcherse landschap. In de zestiende eeuw werd heel Zeeland geteisterd door stormvloeden en overstromingen. Maar het water werd steeds weer verjaagd. Ook de Tachtigjarige Oorlog liet zijn sporen na en bijna alle dorpen op Walcheren verander den in een ruïne. In de zeventiende en achttiende eeuw ver schenen overal op het eiland de buitenver blijven met hun schitterende tuinaanleg. Een achtste deel van het gebied werd erdoor in beslag genomen. Het weelderige groen was niet alleen een lust voor het oog, maar onttrok ook zaken aan dat oog, getuige het Harders-lietvan Jacob Cats, bewoner van de Munnikenhof te Grijpsker- ke: Waer de linden veiligh groeyen, Daer is 't dat de wagen riên, Om het lustigh velt te sien; Waer de boomgaerts aardigh bloeyen, Daer is 't dat de jonckheyt malt, Tot het loof daer neder valt. 't Is te Domburgh in de duynen, Daer men wentelt in het sant, Daer so menigh dertel quant, Achter hagen, achter tuynen, Doet dat ick niet seggen derf. De Vlissingse dominee Gargon had twee delen van zijn Walcherse Arkadia nodig om te beschrijven hoe mooi Walcheren er in de achttiende eeuw bij lag. Niets is blijvend, want in de Franse Tijd verdwenen veel van de buitenplaatsen. Hoewel de toevallige bezoeker daar nog niet zo veel van merkte, ging het verval gestaag door. Schrijvers spraken hun zorg uit over wat verdween. Van Schagen con stateerde dat buitenplaatsen gesloten ble ven, het hertenkamp geen hert meer had en dat orangerieën en koetshuizen leeg bleven. Maar bovenal dat het geboomte gekapt werd en geen jong hout meer aan geplant werd. Veranderingen kan men niet tegenhouden en het is goed dat schrijvers voortdurend signaleren. Zo voelden Hendrik Sturm en Jan Vader het als een gemis dat de ruïne van Hoogelande moest wijken. De laatste schreef ergens in 1964 in de P.Z.C.: Vlee weke laeze me in de krante dat d'ou- we ruwiene van Ogelande afgebroke moet ore. Nee, 'moete'is 't goeie woord nie, wan daer is glad geen geldige reden of nöödzaek vö.Weer 'n merkwaerdigheid minder op Watcher; andermael êên van d'ouwe diengen te niete gegae, die ons zo lief bin.Me vraege ons eige wel is af waer of 't einde is en de grens van 't rinne- weeren. Maar... veranderingen hoeven niet altijd verslechteringen te zijn. We halen hier tot slot de spreker van deze boeiende avond aan: Het Walcherse landschap is mensenwerk, gemaakt door onze voorouders. En het moet daarom een menselijke maat en een menselijke schaal houden. Als dat niet

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1996 | | pagina 32