Lieveheersbeestjes ('kapoentjes') brachten
geluk. Volgens de Encyclopedie van het
bijgeloof ontleende dit kevertje zijn naam
aan het feit dat het symbool stond voor de
maagd Maria. (Waarom heet het dan niet
onzelievevrouwebeestje?) Wie er een
doodde, zou niet ongestraft blijven.
Ooievaars waren graag geziene gasten.
Ze brachten nieuw leven. Daarnaast
beweerde men dat de vogel bescherming
bood tegen brand en blikseminslag.
Tijdens de kruisiging van Christus zou
deze vogel boven het kruis gecirkeld heb
ben.
Op de nok van de Walcherse schuren kon
men vroeger een oud menwagenwiel aan
treffen. Meestal kwam een ooievaarspaar
daarop een nest bouwen. Iri het voorjaar,
na de trek, keerden de ooievaars bijna
zonder uitzondering op hun oude nest
terug. Aan het begin van deze eeuw is de
broedvogel uit Zeeland verdwenen.
Ook zwaluwen waren altijd welkom. Wan
neer deze vogel verscheen, was de zomer
weer in aantocht. De zwaluw werd als
Gods pijl-en-boog gezien. Waar deze
vogel mocht nestelen, eieren leggen en
jongen grootbrengen, liet de zwaluw Gods
zegen achter.
Volgens een Scandinavische legende
vloog de vogel over het hoofd van de
gekruisigde Christus, roepend: 'Svalê,
svalê!' of wel: Houd moed! Daaraan ont
leent de vogel zijn naam: zwaluw.
Jan Vader (1875-1966) schrijft: 'Geen
enkele kleine boerendeugniet kreeg het in
zijn hoofd, een zwaluwnest te verstoren of
de eitjes er uit weg te roven.'
Het roodborstje was ook een geliefd vogel
tje. Ook hiervan zegt Jan Vader dat geen
mens dit vogeltje durfde te verjagen of het
nest leeg te halen.
Roodborstjes hebben volgens een legende
hun rode borst verdiend toen ze de doorns
uit de bebloede doornenkroon van de
gekruisigde Christus probeerden te trek
ken.
Dat een klavertjevier geluk brengt, hoef ik
u niet te vertellen. Het geluk werd verdub
beld als je het gevonden exemplaar weg
gaf. Een legende zegt dat Eva een klaver
tje van vier uit het paradijs had meegeno
men toen ze werd verbannen.
De plant bitterzoet is ook een geluksbren-
Bitterzoet, S. Dulcamara L.
Bloemen paars, zeiden wit, met groene, door
een wit randje omgeven vlekjes rondom de gele,
vooruitstekende helmknoppen. Die vlekjes glin
steren alsof er honing op lag, maar scheiden
waarschijnlijk geen honing af. Bes rood, niet
vergiftig. Bladen spits eivormig, dikwijls met
slipjes aan hun voet. De stengel, die enigszins
houtig is, heeft kruidachtige takken; soms slin
gert hij zich (rechts of links) om steunsels,
soms ook niet. Op vochtige plaatsen, ook hoog
op 't duin, daar met dikkere bladen. Juni-aug.
Kauwt men op een stukje stengel, dan smaakt
dit eerst bitter, daarna zoet.