ger. Op Walcheren, waar men de plant elfrank noemt, was men er van overtuigd dat de elfjes 's nachts langs de stengels omhoog klommen. Het kauwen op de stengels gaf nieuwe levenskracht. Wie lavendel in zijn tuin had, hoefde niet bang te zijn voor boze geesten en spoken. Deze werden door de plant op veilige afstand gehouden. Een van de voornaamste voorwerpen van bijgeloof is het hoefijzer. Heel wat mensen hadden dit voorwerp als een geluksbren- ger boven of naast hun (stal)deur gespij kerd. Wilde je verzekerd blijven van geluk, dan moest de openzijde van het hoefijzer aan de bovenkant zitten. Anders viel het geluk eruit. Ook op z'n kant, zodat het een C (Christus) vormde, bracht het veel goeds. De vorm van het hoefijzer symboli seert de hemel en het dak van een huis, dus het aardse en hemelse leven van de mens. Dat er zoveel kracht aan wordt toege schreven, komt omdat het gesmeed is van een oorspronkelijk heilig metaal (ijzer) en gehard in een eveneens oorspronkelijk heilig vuur. Daar kwam nog bij dat het pas send kon worden gemaakt om de voet van het paard. Het paard voelde geen pijn als de hoefnagels erin werden geslagen. Omdat men van dieranatomie en paarde- hoeven weinig afwist, zag men het hoef ijzer aan voor een krachtig tovervoorwerp, waarin krachten huisden die bescherming boden tegen het kwade en die het goede aantrokken. Jan Vader schrijft: 'Zo kon men op vele hofsteden, naast of boven de paardenstal deur, een aan de schuurwand gespijkerd oud hoefijzer vinden. Een uitstekend voor behoedmiddel, niet alleen tegen brand en veeziekte, maar ook tegen allerlei kwade geestelijke invloeden!' F. van den Driest Geraadpleegde bronnen: - Dr. P.J. Meertens, Een Zeeuwse volkskundige enquête uit 1860, 1961. -]. Vader, Een boerenbruiloft, 1987. - J. Vader, Een Oud-Walcherse boerderij, 1964. -]. Vader, Neerlands Volksleven, 1964. - P. Waring, A dictionary of omens and super stition, 1978 (in 1980 in het Nederlands ver taald en uitgebracht door uitgeverij De Kern, Baarn; het boek kreeg de titel Encyclopedie van het bijgeloof).

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1996 | | pagina 12