1753. Vier hoekers varen uit voor de kabeljauwvangst: Marquis van Veere, Hoop van Veere, Standvastigheid en Goede Bon Genie. Daarnaast vaart er nog een twaalftal schepen uit voor de kustvis serij. 1758. Oprichting Veerse oestersociëteit. 1759. Oprichting haringrederij annex roke rij. Het stadsbestuur verleent daarbij vrij dom van accijnzen. 1766. Oprichting visdrogerij Van der Harst/Lankester. Het stadsbestuur verleent vrijdom van de vistol. 1773. Oud-burgemeester Westerwijck Forsborg koopt een visschuit waarop Cor- nelis But jr. als stuurman zal varen. 1773. Machtiging Westerwijck Forsborg voor het maken of kopen van vier visschui- ten waarop respectievelijk C. But sr., Anth. But, Leen Tille en Pieter Hoogerwerf als stuurman zullen varen. 1787. Aanleg oesterbank tussen het hoofd Constance en het Middelhoofd. 1789. De reders Corin en Willem Neve kopen de gaffel-zeevisschuiten De Hoop en De Verwachting. Zij werven hiervoor bemanning in Middelharnis. Het stadsbe stuur verleent de aangeworven matrozen het poorterschap. In 1768 inventariseerde het stadsbestuur de vloot die vanuit Veere de zeeën bevoer. Gezicht op Veere vanuit zee, met op de voor grond vissersscheepjes (Rijksarchief in Zeeland, KZGW, Zelandia Illustrata deel II, nr. 999) Naast vijf koopvaardijschepen zijn dat der tien vissersschepen (twee hoekers [drie zijn er nog in aanbouw], twee bomschepen voor de haringvisserij en negen korder- schepen). Een lichte daling ten opzichte van 1753. De vloot breidde zich daarna weer lang zaam uit. In het laatste decennium van de achttiende eeuw telde de vloot weer zo'n twintig schepen met een bemanning van 120 personen. De oesternering is hier bui ten beschouwing gelaten. Ook in de negentiende eeuw was er spra ke van visserij vanuit Veere, al heeft deze bedrijfstak tussen 1822 en 1870 aan een heel dun zijden draadje gehangen. Er was nog sprake van enige oesterteelt en er woonde nog een klein aantal vissers in de stad, die met kleine schepen de kleinere zeegaten, zoals het Veerse Gat, bevisten. Na 1870 werd de visserij weer van groter belang toen Arnemuidse en later ook Oost- Zeeuws-Vlaamse vissers vanuit de Veerse haven gingen vissen. Het is echter niet juist dat de Arnemuidse vissers in 1896 weer uit Veere vertrokken.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1996 | | pagina 27