voor de walvisvaart bij Spitsbergen. De
eerste reis werd geen succes, omdat nie
mand aan boord enige ervaring had met
de walvisvangst. Een tweede reis in 1613
was wel succesvol. Men had voor deze
reis dan ook een aantal ervaren Baskische
walvisvaarders aangeworven: harpoeniers,
stuurlieden van sloepen en traankokers.
Hiermee werd de grondslag voor een nieu
we bedrijfstak gelegd. Het succes van de
reis in 1613 trok andere reders en kooplui
aan. Vooral kooplieden uit Amsterdam en
Delft hielden zich bezig met kleinschalige
activiteiten op dit terrein, zoals de jacht op
walrussen en zeehonden rond Spitsbergen.
Men ondervond veel last van de Engelse
Moscovische Compagnie, die in 1611 met
de Groenlandse walvisvaart was begon
nen. Deze onderneming had als oudste
compagnie het alleenrecht op de vangst in
deze gebieden.
De Noordsche Compagnie
In 1613 nam Van Tweenhuysen het initia
tief tot bundeling. Amsterdamse en Delftse
kooplieden wendden zich in dat jaar tot de
Staten-Generaal met de aanvraag voor
een octrooi dat het recht inhield om in de
noordelijke zeeën rondom Spitsbergen en
het eiland Jan Mayen de walvisvaart uit te
oefenen. Het octrooi werd in 1614 aan
deze kooplieden verleend, in eerste instan
tie voor een periode van drie jaar.
Na het verkrijgen van het octrooi werd de
Noordsche Compagnie opgericht. Deze
bezat van 1614 tot ongeveer 1640 het
Nederlandse monopolie op de walvisvangst.
Evenals andere handelsmaatschappijen
die op grond van een octrooi werkten,
zoals de VOC en de WIC, bestond de
Noordsche Compagnie uit een aantal
kamers. Aanvankelijk waren dat de kamers
Amsterdam, Delft/Rotterdam, Enkhuizen
en Hoorn. In 1617 kwamen daar de
Zeeuwse kamers bij: Vlissingen, Middel
burg en Veere, enkele jaren later gevolgd
door de Friese kamers Harlingen en
Stavoren. In totaal tien kamers.
Snelle groei
De reden waarom deze nieuwe bedrijfstak
zo'n snelle groei doormaakte, lag in de
sterke groei van de bevolking in West-
Europa en de daarmee samenhangende
expansie van de scheeps- en woningbouw.
Daardoor ontstond een groeiende vraag
naar plantaardige oliën en vetten. Deze
grondstoffen gebruikte men voor de ver
vaardiging van kaarsen, lampolie, smeer
middelen en grondstoffen voor de zeep
fabricage. Aanvankelijk werden hiervoor
landbouwprodukten als raap-, kool-, hen
nep- en lijnzaad gebruikt. De landbouw
kon echter niet in deze groeiende behoefte
voorzien omdat zij, eveneens als gevolg
van de bevolkingsgroei, juist overschakel
de op de economisch aantrekkelijker teelt
van granen. Nadat men had ontdekt dat
dierlijke vetten goede vervangers waren
voor plantaardige vetten, werd de vangst
van zeezoogdieren zoals zeehonden, wal
russen en walvissen een lucratieve aange
legenheid.
De Groenlandse walvis
De Groenlandse walvis is een langzaam
zwemmende soort, waardoor het dier mak
kelijk te vangen is. Het is een lomp en
zwaar dier dat tegen de winter een spek
laag heeft van 20 tot 40 centimeter. Een
volwassen dier levert dan zo'n 75 kwarte-
len spek op, waaruit 50 kwartelen traan
kan worden gekookt (een kwarteel traan is
233 liter).