te nemen om het daar verder te verwer ken. Als dit inderdaad zo is geweest, dan zal deze traankokerij tussen 1640 en 1670 in bedrijf moeten zijn geweest. Het einde van de Noordsche Compagnie Halverwege de jaren dertig van de zeven tiende eeuw werden de eerste tekenen van het verval van de Noordsche Compag nie zichtbaar. Steeds meer reders en kooplieden bega ven zich in de vrije walvisjacht. Via een notariële akte werd het mogelijk om het monopolie van de compagnie te omzeilen, waardoor dit steeds verder werd uitgehold. Na 1640 was het aandeel van de compag nie gekelderd. Een andere reden waarom het aandeel van de Noordsche Compagnie afnam, was de terugloop van de walvispopulatie in het vangstgebied. Deze terugloop was overi gens niet het gevolg van overbevissing, zoals wel wordt gedacht, maar van kli maatwisselingen in het gebied. De vraag naar de produkten die de walvis opleverde, bleef echter onveranderd groot. De onderkaak van de Groenlandse walvis aan de noordmuur van de Campveerse toren (foto Leo Hollestelle) De walvisvangst bleef daardoor een attrac tieve onderneming. Doordat er minder wal vissen waren in het vangstgebied en de vangstmethoden door de verplaatsing van de ijsvelden meer risico's inhielden, werd de kans op een mislukt seizoen groter. Het kwam regelmatig voor dat een schip in een seizoen geen enkele walvis ving. Boven dien gingen er regelmatig schepen verlo ren. Gedurende de periode 1669-1678 ver gingen 83 van de in totaal 993 uitgerede schepen (8,5%). De gemiddelde walvisvaarder in de tijd van de Noordsche Compagnie werd bevaren door 17 personen. Er waren drie tot vier sloepen aan boord. Elke sloep had een bemanning van zes koppen. Verder nam het schip een traan kookploeg mee die tot taak had de traan uit het spek te koken. Dit gebeurde op Smeerenburg of op Jan Mayen in de daar opgestelde traanovens. Een traanploeg bestond meestal uit dertig personen. Gemiddeld waren er dus bij vertrek zo'n zeventig mensen aan boord. Aan uitrustingskosten en gages voor de bemanning betekende dit een bedrag van tussen de tien- en twaalfduizend gulden. Hieruit blijkt wel de grootte van de schadepost als de vangst minimaal was of helemaal uitbleef. Om nog maar niet te spreken van het verloren

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1996 | | pagina 17