gaan van een schip, meestal met man en
muis. Wanneer de vangst goed was, wer
den er grote winsten gemaakt. Walvisvaart
was dus in zekere zin een tombola.
De periode 1669-1678, ver na het hoogte
punt van de Noordsche Compagnie, was
er een van matige resultaten. In zeven van
de negen jaren in deze periode mocht op
walvissen gejaagd worden. In die jaren
werd er per schip een gemiddelde winst
gemaakt van 616,- per jaar.
Nadat omstreeks 1640 het monopolie van
de Noordsche Compagnie verloren was
gegaan en de walvisvaart in handen was
gekomen van particuliere reders, vond
men een methode om de risico's te sprei
den. Er ontstond een vorm van parten
rederij, waarbij per schip een groot aantal
partenhouders (aandeelhouders) deelnam.
Als een partenhouder geluk had, kon hij
een aardig centje opstrijken. Verliep de
reis ongunstig, dan bleef het risico
beperkt. Zo bleef de walvisvaart toch aan
trekkelijk, vooral in de tweede helft van de
zeventiende eeuw toen de walvispopulatie
in het jachtgebied weer toenam.
Veerse walvisvaarders
Er bestaat geen compleet overzicht van
schepen die door de Noordsche Compag
nie zijn uitgereed voor de walvisjacht. Aan
de hand van een aantal bronnen is te ach
terhalen hoeveel schepen er door de Veer
se kamer of Veerse particulieren tussen
1617 en 1670 voor de Groenlandvaart zijn
uitgereed. Het overzicht is niet volledig;
mogelijk zijn er in deze periode meer sche
pen uitgereed:
1618: het schip Fortuyn naar Spitsbergen.
1622: het schip De Jager onder leiding van
Symon Jansz naar Jan Mayen.
1623: een schip met onbekende naam
onder leiding van Nicolaas Zancke naar
Jan Mayen.
1634, 1635 en 1636: een Groenlandvaar-
der, eveneens met onbekende naam,
onder leiding van Pieter Noole.
1651: het schip De Smit, bemanning 47
koppen onder leiding van Pieter Noole, en
het schip de Gerechtigheid, bemanning
van 55 koppen onder Frangois Huyge.
1670: een Groenlandvaarder. Verdere
gegevens niet bekend.
Bovendien werd in 1632 vanuit Veere een
kookploeg van dertig man uitgezonden
naar Jan Mayen.
De schepen die in 1651 en 1670 naar het
noorden vertrokken, werden uitgereed
door particulieren.
Pas in 1720 werd er weer een poging
gedaan om de walvisvaart vanuit Veere
nieuw leven in te blazen. Een jaar later
werd daartoe de 'Compagnie van commer
cie, assurantie en walvischvaart' opgericht.
Voor zover bekend is deze onderneming
er niet in geslaagd een of meerdere sche
pen voor de walvisvaart uit te reden.
Ook in Vlissingen was er na het midden
van de zeventiende eeuw geen sprake
meer van walvisvaart, terwijl vanuit Middel
burg tussen 1752 en 1764 nog jaarlijks vijf
tien schepen ter walvisvaart uitvoeren.
Toen al waren de winsten op de Groen
landvaart sterk teruggelopen en werden er
verliezen geleden. Middelburg hield in
deze periode de walvisvaart in gang door
het uitbetalen van flinke premies.
Tegen het eind van de achttiende eeuw
viel het doek voor de Nederlandse walvis
vaart. Pas anderhalve eeuw later, in de
jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog,
pakten de Nederlanders dit oude bedrijf
weer op. De walvisvaarder Willem
Barentsz koos onder begeleiding van veel