soorten krabben hebben hier een plekje
gevonden. Een van die krabben is de
Noordzeekrab (Cancer pagurus), in West-
kapelle en omliggende dorpen 'töögkrab-
be' genoemd. Op de rest van Walcheren is
deze krab beter bekend als 'ööfdkrabbe'.
In Westkapelle kennen ze trouwens maar
twee soorten krabben, de genoemde 'töög-
krabben', en alle andere soorten heten
'Vlissiengers'. Meestal zijn dit strandkrab-
ben die ook algemeen voorkomen aan
onze kunstmatige rotskusten.
Voor de jeugd in Westkapelle waren en
zijn de tóögkrabben een geliefd vangst
object: aan een oud fietswiel zonder spa
ken wordt een net vastgemaakt en aan de
binnenzijde wordt aas, bij voorkeur viskop-
pen, vastgebonden. Vervolgens wordt
deze constructie vanaf een paalhoofd in
het water gelaten. Aangezien krabben aas
eters zijn, duurt het niet lang of ze komen
op de viskoppen af. Doordat deze vastge
bonden zijn, moeten de krabben deze ter
pekke consumeren. Door nu geregeld het
wiel op te halen, kan de vangst lekker
oplopen.
Voor de liefhebber zijn 'krabbetengels'
(krabbescharen) en 'schuuten' (het inwen
dige van een krabbepantser) ware delica
tessen. Om te groeien moet een krab
regelmatig zijn oude pantser verwisselen
voor een nieuw. Dit proces noemen we
verschalen of, op z'n Walchers, 'ver-
schuute'.
die betrekking hebben op zeeorganismen.
Enkele voorbeelden hiervan zijn: 'vuuf
'oeken', 'korrefreters', 'Spanjolen', 'fles
sen', 'stêênzuugers', 'ouwe wuven', 'ouwe
kaezen' en 'knor'aenen'.
ik hoop dat dit artikel voor u een aanlei
ding zal zijn om meer voorbeelden van
Walcherse zeeorganismen op papier te
zetten en op te sturen naar het redactie
adres. Vooral uit kustplaatsen als Vlissin-
gen, Zoutelande, Veere en Vrouwenpolder
ontbreekt mij nog informatie, maar streek
namen uit andere plaatsen zijn even goed
Knotswier (klappers), foto H. Remijn
welkom. Wellicht dat een en ander kan
worden gebruikt voor een eventueel vol
gend artikel in De Wete.
Over de bijvangst op die andere 'schuuten'
hadden we het zoeven al. Wat dat betreft
is het Arnemuidse dialect rijk aan woorden
Henk Remijn