Provinciaal Werkhuis Veere Tehuis voor bedelaars, zwerve en vagebonden In Veere was in de jaren 1822-1827 een Provinciaal Werkhuis gevestigd, waar vele Zeeuwse bedelaars en zwervers waren ondergebracht. Dit werkhuis werd opge richt bij Koninklijk Besluit van 16 juni 1818. Het idee om een werkhuis voor bedelaars en zwervers op te richten was niet nieuw. Middelburg kreeg in 1641 een tuchthuis dat bestemd was om dieven, zwervers en andere 'lediggangers' die zich in de stad ophielden, aan een passend beroep te hel pen, zodat ze in hun eigen levensonder houd konden voorzien. Dit tuchthuis viel officieel onder de paraplu van de Godshui zen en was als 'instelling van weldadig heid' bedoeld als bescherming van de bur gerbevolking tegen ongewenste personen. Bedelen was bij de wet verboden, al sinds de zeventiende eeuw, maar het was een kwaad dat moeilijk uit te roeien was. Soms stonden er zware straffen op, bijvoorbeeld verbanning uit een stad of dorp. Soms werd het oogluikend toegestaan door wat mildere stadsbestuurders, omdat de armenkassen bij massale werkloosheid in crisistijd of bij misoogsten (aardappelziek te) toch ontoereikend waren om hen van het nodige te voorzien. Bedelarij kwam vroeger vaak voor, onder andere omdat er geen sociale voorzieningen waren en de kerken en stadsbesturen meestal heel karig waren met uitdelen. Zwervers kwa men bovendien helemaal niet in aanmer king voor ondersteuning. Bekend is dat Westkappelse dijkwerkers in de zomermaanden, als er weinig werk aan de dijk was, op het Walcherse platteland liepen te bedelen. Volgens Jan Vader, de bekende Walcherse wagenmaker/schrijver, wemelde het op het platteland van Wal cheren van de zwervers. Hij onderscheid de twee soorten: de buitenlanders, die soms zelfs uit Spanje of Italië kwamen, waaronder de zigeuners 'die alles stalen wat los en vast zat' en de autochtonen die voornamelijk vanuit Middelburg opereer den. Met wat kleine handelswaar, zoals garen en band, knopen en andere snuiste rijen, probeerden ze meestal nog een centje te verdienen. Koning Willem I was het een doorn in het oog dat zich overal in het land bedelaars en zwervers ophielden. Vandaar zijn besluit om in Veere en Hoorn werkhuizen op te richten. Hij zal een koninkrijk gewild hebben met enkel ijverige onderdanen, die door het verrichten van eerlijke arbeid zelf in hun onderhoud konden voorzien. Oprichting en inrichting Het zou echter nog geruime tijd duren eer het Veerse werkhuis geopend kon worden. De officiële opening vond pas plaats op 1 oktober 1822, ruim vier jaar later. Vóór die tijd moest er nog heel wat werk verzet worden, onder andere het benoemen van een bestuur en een directie, het samen stellen van reglementen en uiteraard het gereedmaken van een geschikte locatie. Door Provinciale Staten werd een Com missie van Bestuur benoemd met aan het hoofd een president. Dit bestuur werd samengesteld 'uit de notabelste personen van Walcheren,' met onder anderen de heer C.A. van Citters als president en de heer A. Jacobze, notaris en burgemeester van Veere, als bestuurslid. Het bestuur stond onder toezicht van de Gouverneur van Zeeland (thans Commissaris der Koningin).

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 24