spreekkamer, een keuken, magazijn en dergelijke. Op de verdiepingen werden schotten geplaatst om verschillende ver trekken te kunnen creëren. Op de eerste verdieping zullen waarschijnlijk werkplaat sen gemaakt zijn voor het verrichten van allerlei handenarbeid en voor het plaatsen van spinnewielen en een weefgetouw. Het werd de 'Fabriek' genoemd. De bovenste verdiepingen zullen gebruikt zijn als eet- en slaapvertrekken en dergelijke. Er werd ook begonnen met de aankoop van de benodigde materialen, gereed schappen en werktuigen. Spinnewielen en een weefgetouw werden overgenomen van een opgeheven spinnerij in Vlissingen, die vermoedelijk ook als een soort werk huis gefungeerd heeft. De aanschafkosten van deze werktuigen bedroegen 1500 gul den. Om een en ander te laten draaien werden '125 vliezen schapewol' gekocht, ook vlas en ander materiaal voor het spinnen van garens en het vlechten van matten, kleden en dergelijke. Het personeel werd op volle sterkte gebracht en uitgebreid met twee suppoos ten, namelijk I.H. Kalbfleisch en Willem van der Hoek. Dokter Van Dalen kreeg een vaste aanstelling als gestichtsarts. Later kwam er nog een onderwijzer bij, om zowel aan kinderen als volwassenen onderwijs te geven. Eindelijk was men dan zover dat de officië le opening kon plaatsvinden. Opening en exploitatie De officiële opening van het Werkhuis werd verricht door de Gouverneur van Zeeland, mr. A.P. van Doorn, op 1 oktober 1822. Ook Koning Willem I is nog een keer in hoogst eigen persoon op bezoek geweest voor het inspecteren van het gebouw. Hij had er een 'mild oordeel' over. Ook Jacob van Lennep, een student, bracht een bezoek. Samen met zijn colle ga Dirk van Hogendorp maakte hij een rondreis door Nederland en bezocht daar bij ook Veere. Volgens hem was het een 'ruim en net' gebouw. De directie vond dat het veel geld had gekost, dus we mogen wel aannemen dat het - voor die tijd althans - een deugdelijk onderkomen was, zeker voor degenen voor wie het gebouw was bestemd. Na de opening van het gesticht kwam er een gestadige stroom van bedelaars, zwervers en 'vagebonderenden' (inbrekers en dergelijke) op gang. Enkele weken voor de opening had de Gouverneur een brief aan alle gemeenten in Zeeland gezonden waarin werd herinnerd dat bedelen bij de wet verboden was en dat van nu af aan alle personen die 'bedelende bevonden werden' gearresteerd dienden te worden en vervolgens moesten worden overge bracht naar het Werkhuis in Veere. Door middel van aanplakbiljetten (bij het gemeentehuis) en natuurlijk ook door de stads- en dorpsomroepers werd dit aan het volk bekendgemaakt. Bovendien werd er door de politie dagelijks in de straten gesurveilleerd. Als maatstaf voor opneming werd gehan teerd: 'Alle in Zeeland bedelende of vage- bonderende personen die door de agenten van politie of veldwachters gebracht wor den, moeten worden ontvangen.' Ook vrij willigers, bijvoorbeeld langdurig werklozen of daklozen, waren welkom, zover er plaats voor hen was. Volgens het inschrij vingsregister van het werkhuis was de belangstelling van die zijde minimaal. Van de circa 500 personen die ingeschreven

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 26