- Maatje van der Hoeven met haar onech te kind, afkomstig uit Schiedam, 'die door doofheid tot eigenkostwinning buiten staat is. Dat deze dochter voorts is een zede- loosch mens geheel aan den drank over gegeven, meermalen tot schande langs de straat lopende en welker onderhoud de armekamer alhier meestal voorzien moet alzoo zij te lui is om te werken en geen geld dan met schooijen (bedelen) ver dient.' Zij zal niet de enige zijn geweest die op die manier in het Werkhuis terechtgeko men is. Er zullen er ook zijn geweest die tegen hun wil, bijvoorbeeld door werkloosheid of inkomstenderving, genoodzaakt waren om te gaan bedelen. Zoals bij twee Arnemuid- se visvrouwen het geval was. Jannetje Nederhand en Jacomina Blaze waren door de Middelburgse politie opgepakt wegens bedelarij. De burgemeester van Arnemui- den had om hun vrijlating verzocht met het argument dat door de strenge winter de vissers van Arnemuiden niet konden uitva ren, waardoor er niets te verdienen viel. Het zullen vaak kleine groepjes geweest zijn die lopend onder de begeleiding van een agent van politie of veldwachter de stad binnenkwamen. De grotere groepen die bijvoorbeeld uit Zuid-Beveland kwa men, werden vervoerd per boerenwagen, ook vergezeld van de nodige politie, gerechtsdienaars en soms ook enkele schutters van plaatselijke schutterijen. Voor verre afstanden werden vrachtsche pen ingezet, die vaak gebruikt werden voor het vervoer van grote groepen dijk werkers en militairen. Intussen werd het in het Werkhuis steeds drukker. Was het aanvankelijk een Zeeuw se aangelegenheid, na enige tijd kwamen er ook velen uit Oost- en West-Vlaanderen en uit de omgeving van Schiedam en Delft. In april 1824 stonden er 375 personen in het huisregister ingeschreven. Hiervan waren al ongeveer 75 personen overleden. Het sterftecijfer was hoog, wat overigens niet zo verwonderlijk was gezien de armoedige omstandigheden waaronder de bewoners van het Werkhuis hadden geleefd als zwervers en bedelaars. Het valt op dat er van de Walcherse platte landsbevolking bijna niemand ingeschre ven stond. Mogelijk werden die in het Mid delburgse Werkhuis geplaatst. Het maximaal aantal opgenomen tewerk- gestelden werd bereikt in juli 1824 toen ongeveer driehonderd personen het Werk huis bevolkten. Na die tijd werden de gedetineerden die tot veldarbeid in staat waren, naar Ommerschans in Overijssel afgevoerd. De gemeenten waren aansprakelijk voor de verblijfkosten van een zwerver of bede laar wanneer deze minstens vier jaar voor het laatst in deze gemeente had gewoond. Als dat niet te achterhalen was, dan werd nagegaan wat de geboorteplaats was en kon die gemeente voor de kosten opdraai en. Dat gaf nogal eens problemen, vooral bij de zwervers. Zij vertoefden niet lang op dezelfde plaats en wisten soms niet hoe oud ze waren, laat staan waar ze geboren waren. Daardoor werd er veel correspon dentie gevoerd tussen het bestuur van het Werkhuis en de desbetreffende gemeen ten, waardoor de uitbetaling van de ali- mentatiekosten vertraagd werd of soms helemaal niet plaatsvond. In oktober 1823 was er nog maar 3429 gulden ontvangen voor onderhoud van de zwervers in het Werkhuis, terwijl er een bedrag van 19.233,- nodig was. Het Rijk

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 28