De oesternering te Veere Als je aan oesters denkt, denk je aan Yer- seke, misschien aan Bruinisse of Zierik- zee, maar zeker niet aan Veere. Toch hiel den ook Veerenaren zich met dit produkt van de zee bezig. Het Walcherse stadje was al vroeg betrok ken bij de oestervisserij en -handel. Hoe wel er van nature oesters in de Zeeuwse wateren voorkomen, werden hier reeds vanaf de late Middeleeuwen ook veel oes ters ingevoerd, voornamelijk uit Engeland. De oesters die nog niet geschikt waren voor consumptie, werden op natuurlijke banken uitgezet. De eerste experimenten met het uitzetten van jonge oesters wer den omstreeks begin vijftiende eeuw, waarschijnlijk vanuit Veere, ondernomen. In 1434 kregen de heren van Veere van Philips de Goede een consent om 'noeste ren' te leggen op de schorren van De Piet in het Noordsloe. Vanaf die tijd kan dan ook voorzichtig worden gesproken over oesterteelt in plaats van oestervisserij. De mens begon ook op dit terrein de natuur te beïnvloeden. In de zeventiende eeuw ging men hierin alweer een stapje verder. De vraag naar oesters nam toe. Om direct op aanvraag te kunnen leveren, bleek het noodzakelijk om constant, onafhankelijk van de weersom standigheden, te kunnen beschikken over voldoende verhandelbare oesters. Daarom ging men ertoe over om voor consumptie geschikte oesters op te slaan in bassins, oesterputten genoemd. De oesters konden hierin worden gezuiverd en bewaard. Aanvankelijk waren dit eenvoudige bas sins, omgeven door lage dijkjes of staket sels die bij vloed overspoelden en bij eb weer gedeeltelijk leegliepen. Later werden deze putten geperfectioneerd; ze werden met hout en steen gevloerd en soms voor zien van gemetselde muurtjes en een een voudig sluizenstelsel. Over het algemeen viel de oester niet bij alle lagen van de bevolking in de smaak. Het was de elite die dit schelpdier prees en voorzag van een aureool van luxe en verfijning. De nuchtere Zeeuwse boeren- en vissersbevolking prefereerde de 'dood gewone' mossel. In Veere werd de oester echter ook geconsumeerd door de kleine burgerij. Uit de administratie van de Veer- se oesterhandelaar Roblijn blijkt dat Veer- se burgers partijtjes oesters bestelden van 5 tot 25 stuks. Bij graafwerkzaamheden in Veere komen nu nog regelmatig oester schelpen tevoorschijn. Waarschijnlijk zijn deze destijds door de bewoners op de tuinpaadjes gestrooid, zoals dat in mijn jonge jaren met mosselschelpen gebeurde. Handel in oesters Job Baster vermeldt in zijn Natuurkundige Uitspanning (1762) dat er in Zierikzee in 1658 reeds vergunningen werden uitge reikt voor het aanleggen van oesterputten en oesterbanken. Ook in Veere blijkt er in 1668 reeds een oesterput te zijn. Marinus van der Varre verzoekt in dat jaar aan het stadsbestuur om verbeteringen aan te mogen brengen aan zijn oesterput gelegen in 'De Culcke' bij het Westhoofd. Het ging kennelijk goed met de oesterne ring te Veere, want in 1718 deed Van der Varre opnieuw een verzoek aan het stads bestuur om verbeteringen aan te mogen brengen aan dit complex; er is dan reeds sprake van meerdere putten. Deze oesterputten bleven tot in de Franse tijd in gebruik. Waarschijnlijk zijn ze uitein delijk ten offer gevallen aan de verdedi gingswerken die de Fransen omstreeks

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 9