Peck. Waarom is niet duidelijk, maar het stadsbestuur ging niet over tot de aan schaf van een dergelijk voertuig; dit zou nog een tiental jaren op zich laten wach ten. Nadat op zaterdag 28 maart 1931 de jaar lijkse beproeving van de brandspuit had plaatsgevonden, lezen we in de Middel- burgsche Courant van 30 maart de volgen de beschrijving: 'Het is een gewone dub bele plunjerpomp-spuit. Zij is voorzien van 8 meter aanzuigbuis en een 250 meter 2" slang met moderne Storz-koppelingen. Laatstgenoemden zijn na de brand in Mid delburg aangebracht.' Toen er op 20 oktober 1931 een schoor steenbrand in het stadhuis uitbrak, heeft het gemeentepersoneel deze met brand blussers en met de spuit die men normaal gebruikte om de gevel schoon te spuiten, weten te blussen, waarbij ook de burge meester actief betrokken was. Nadat de gemeente een nieuwe handspuit had aangeschaft, vond er in oktober 1933 een grote reorganisatie van de brandweer plaats. Uit de brandweerlieden koos men een kern van achttien man, meest vak mensen, die tot taak kregen alle onderde len van het bedienen van een brandspuit te bestuderen, zodat voortaan niemand van de nieuwe kern aan een vaste bezig heid verbonden zou zijn. Alle functies wer den verdeeld en ieder lid van de kern kreeg een nummer en een vaste plaats bij het uitrukken. Van de overige brandweer lieden werden vijf ploegen van zestien man elk gevormd, die het pomp- en aflos- singswerk tot taak kregen. Onmiddellijk bij het vernemen van het brandalarm moes ten de leden van de kern zich naar het spuithuisje begeven om de brandspuit voor vertrek in orde te maken. Zodra de ploeg weg kon, ook al waren dan nog niet alle leden aanwezig, moest men zich naar het toneel van de brand begeven. Men liet een rode lamp achter, ten teken dat de brand spuit reeds vertrokken was. De leden van de vijf ploegen moesten zich rechtstreeks naar de brand begeven, zon der zich om de spuit te bekommeren. Tevens was er een regeling getroffen met drie ingezetenen van het stadje om in geval van nood hun auto ter beschikking te stellen ten dienste van het pomp- en mate- riaalvervoer. Toen de brandweer op 24 augustus 1936 moest uitrukken om de brand in de schuur van D. Kasse Johsz. op Zanddijk te gaan blussen, werden drie brandweerlieden, bij het nemen van een bocht, van de auto met brandspuit geslingerd. Twee van hen hadden verwondingen aan het hoofd en moesten zich onder doktersbehandeling stellen. De schuur, die drie jaar oud was, was in 1933 ook reeds uitgebrand, toen als gevolg van het bijvullen van de tank van een dorsmachine. Nu was hooibroei de oorzaak. De nieuwe regeling bleek niet goed te functioneren, want in de vergadering van de gemeenteraad op 9 december 1936 werd de verplichte brandweer afgeschaft en ging men over op de invoering van een vrijwillig korps, bestaande uit een kader van drie personen en twaalf brandweerlie den, dus in totaal vijftien leden. Deze kre gen een loon uitbetaald van 35 cent per uur voor het bluswerk overdag en 60 cent per uur voor bluswerk 's nachts. Ook trok men in dezelfde vergadering een bedrag van 740,- uit voor de aanschaf van een nieuwe motorspuit met slangen. Op advies van de technische commissie van de Zeeuwse Brandweerbond werd besloten

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 17