lonen werd maar eenderde uitbetaald. Van het overblijvende tweederde gedeelte was de helft voor het Werkhuis en de andere helft werd opgespaard en pas uitgekeerd bij het vertrek uit het Werkhuis. Het loon was ook nog gekoppeld aan de prijs die de goederen opbrachten. Als het geproduceerde materiaal bijvoorbeeld maar 80 procent van de berekende waar de opbracht, werd het loon evenredig gekort. Het gebeurde ook wel eens dat oude voor raden onverkoopbaar waren geworden omdat ze door de motten aangevreten waren. De kleine man - in dit geval de gedetineerde - werd er weer de dupe van. Een troost was nog dat ze toch hun natje en droogje kregen en geen honger hoef den te lijden, zoals vroeger. De arbeidsomstandigheden waren niet ide aal. Ondanks het feit dat de gedetineerden hoog en droog zaten op de eerste verdie ping in de Grote Kerk en het werk over het algemeen niet zwaar was, was het er wel stoffig en ongezond. Het was nog altijd beter dan in de calicotweverij in Middel burg, ook een soort werkverschaffingspro ject, waar het water onder de vloer stond en een akelige vunzige lucht hing. Een klein gedeelte van de gedetineerden zal met enig plezier hun werk hebben gedaan, sommigen waren zelfs 'zeer vlijtig', maar anderen deden hun werk met tegenzin, vooral als ze niet gewend waren om han denarbeid te doen. En dan die lange werkdagen van 's mor gens zes tot 's avonds zeven uur! Wat zul len de dagen lang geduurd hebben voor die arme stakkers. In het Werkhuis werd ook onderwijs gege ven, zowel aan de kinderen als aan de vol wassenen. Als het werk het tenminste toe liet, want ook de kinderen zaten soms een hele dag achter het spinnewiel. Het onderwijs werd gegeven door Willem Barbier, een jongeman afkomstig uit Goes. Hij was zelf ook een gedetineerde en 'aan gebracht' door de burgemeester van Goes. Aan zijn bekwaamheid mankeerde blijk baar nogal wat, want in het voorjaar van 1823 moest hij al bijgeschoold worden. De Veerse predikant Renier nam dit op zich. In september van dat jaar verzocht Renier, die 'vrijwillig toezichthouder' was, om ver betering van 'het schoolwezen', onder andere met een ruimer schoolvertrek, 'daar het huidige te bekrompen is om de kinderen te plaatsen.' Hij stelde ook voor een persoon op te leiden voor onderwijzer, deze een traktement te geven en te laten bijstaan door een assistent. Maar een gediplomeerde onderwijzer kwam er niet. Barbier deed het volgens een verslag in november 1823 zo slecht nog niet, want er werd gerapporteerd: 'Hoewel het gesticht vooralsnog van geen onderwijzer is voor zien, kan men echter van de vorderingen niets beter verwachten. Het onderwijs in het lezen volgens de klankmethode wordt met goed succes ingevoerd.' In de loop van 1824 werd ene Pieter de Waal, een negentienjarige arbeider uit Hontenisse, aangewezen als ondermees ter. Later werden ook Jakob Kindt en diens zeventienjarige zoon Cornelis als onder meester aangesteld. Er was ook een dokter aan het Werkhuis verbonden. Dokter Hogerland was geen gewone dokter, maar een dokter-chirurgijn. Hij zal dus ook wel eens in zijn patiënten 'gesneden' hebben, bijvoorbeeld bij het afzetten van armen of benen, wat toenter tijd vaak gebeurde. Hij was verplicht dage lijks een bezoek te brengen aan zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 26