patiënten. Die had hij genoeg. Bij de ope
ning van het Werkhuis was uitgegaan van
zo'n 25 patiënten per 200 bewoners, maar
een half jaar later waren dat al 15 a 20
patiënten per 100 bewoners. Enige tijd
later zelfs 56 op een totaal van 200. In een
brief van 13 maart 1823 klaagde het
bestuur over het te grote aantal zieken.
Het was voor het bestuur ook een argu
ment tegen 'de verzending' van gedeti
neerden, waar in dat jaar al mee begon
nen was. Door de gezonde personen over
te plaatsen naar Ommerschans zou het
nog moeilijker worden het gesticht enigs
zins rendabel te maken. Het bestuur kwam
tot de conclusie dat het hoge ziektever
zuim veroorzaakt werd 'door veranderde
levenswijze van vagebondage en gebrek
tot eene meer geregelde levenswijze en
beter voedsel.'
Ter bestrijding van het hoge ziekteverzuim
werd de Provinciale Geneeskundige
Dienst ingeschakeld. Heren van deze
dienst kwamen in oktober 1823 op bezoek.
Zij stelden een rapport op over de hygiëne
en de verzorging. Hun conclusies waren
verontrustend: 1. vuilheid en slordigheid
openbaarde zich overal, 2. de ligging der
zieken was slecht, en 3. ondragelijke lucht
van de secreten (toiletten) in sommige ver
trekken.
Het bestuur was hter natuurlijk niet blij
mee en diep in zijn eer gekrenkt. Bij
monde van zijn president probeerde het de
klachten zoveel mogelijk te weerleggen. In
een brief aan de gouverneur schreef de
president dat de Geneeskundige Dienst
'de stand van zaken wel wat te zwart afge
schilderd heeft en dat een eerder gedane
inspectie door Uwe Excellentie eenige tijd
tevoren en daarna door Zijne Majesteit
onzen Koning zeiven betere en meer gun
stige rapporten hebben opgeleverd.' Toch
werd een aantal verbeteringen doorge
voerd.
De geestelijke verzorging van de gedeti
neerden werd gedaan door dominee
Renier voor de hervormden en luthersen
en pastoor Thomas uit Middelburg voor de
rooms-katholieken. Op zondagen woonden
de protestanten de erediensten bij in de
Kleine Kerk, die thans nog als zodanig in
gebruik is. De pastoor moest met een
gehuurd rijtuig gehaald en weer thuisge
bracht worden. De huur kon hij declareren
bij het bestuur.
Dominee Renier mocht het genoegen
smaken dat er al na een jaar 23 personen
uit het Werkhuis belijdenis van het geloof
aflegden en anderen 'nog in opleiding'
waren. Het Nederlandsch Bijbelgenoot
schap, dat toen ook al bestond, schonk
kort na de opening van het gesticht tien
hervormde en twee lutherse bijbels. Na de
maaltijd werd er door een van de gedeti
neerden uit voorgelezen. Het Bijbelgenoot
schap gaf ook godsdienstige 'tractaatjes
ten geschenke', althans tegen een vergoe
ding van zes gulden per jaar. Ze werden
'dagelijks ten aanhoren van allen, de
Roomschen des begerende (naar keuze),
voorgelezen en ook tot dat einde uitge
deeld.' De gedetineerden kregen dus wel
voldoende geestelijk voedsel aangereikt.
Men zal daarbij niet alleen het geestelijk
welzijn op het oog gehad hebben, maar
ook 'het beschaven van den geest.' De
gedetineerden moesten tot fatsoenlijke,
brave burgers worden gevormd.
Over het eten in het Werkhuis ben ik niet
veel tegengekomen. Het zullen vaak
erwten en bonen zijn geweest. Ze werden
vroeger vaak gegeten, vooral in gestich
ten, kazernes en gevangenissen. Ook